Een uitleg van het laatste boek van de Bijbel. Deel 32. Openbaring 3:1-6.

In het Oude Testament was het zo dat de mensen hun naam kregen in overeenstemming met hun wezen, hun karakter of hun opdracht: Israël = Vorst van God; Eva = Moeder van alle levenden enz. De naam Sardis ‘Ontsnapte’ verwijst naar een levende gemeente die aan de wereld ontsnapt is, maar dat is zij maar schijnbaar. Als wij tot de gemeente van Jezus Christus behoren, dan zeggen wij met onze naam, met de aanduiding ‘gemeente’, ‘samenkomst van God’ of ‘gemeenschap’ en wat er nog meer voor namen zijn, dat wij een bron van levend water en tegelijkertijd een geestelijk bolwerk tegen alle satanische machten zijn. De gemeente van Sardis wekte de indruk dat te zijn – en toch was zij dood. Verschrikkelijk! Dat is ook de nood in onze dagen. De grote leugen heeft vele ‘Sardis-christenen’ machteloos gemaakt. Want als je lange tijd iets voorwendt of een leugen keer op keer herhaalt, dan geloof je op het laatst zelf dat het de waarheid is. En dan reageer je niet meer op de verkondiging of op een geestelijke terechtwijzing, maar je denkt: ‘Dat betreft mij niet, bij mij is alles wel in orde.’ Zo iemand is er zeer van overtuigd dat hij er goed voor staat, zoals een dode niet reageert als je hem aanraakt of zelfs stoot. ‘Dat u de naam hebt dat u leeft, maar u bent dood.’

Des te ontroerender echter is het feit dat de Heere Jezus Christus, die het leven is, juist deze dode, in vormen verstarde gemeente, tegemoet treedt als de Heere, die de volheid van de Geest heeft en dus ook de volheid van de Geest van de schepping. Zo treedt Hij ook ons tegemoet. Net zo treedt Hij ook Israël tegemoet, want het is geestelijk nog dood. In Ezechiël 37:9 staat: ‘Geest, kom uit de vier windstreken en blaas in deze gedoden, zodat zij tot leven komen.’ Dat is het plan en het doel van de verhoogde Heere voor Israël en voor ons: het dode moet tot nieuw leven ontwaken.

Wij hebben hierover een prachtige paralleltekst in Efeziërs 5:14, waar de Heere door de mond van Paulus zegt: ‘Ontwaak, u die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten.’ Het doel van de Brief aan Sardis is dus dat de doden weer levend worden. Er staat: ‘Wees waakzaam en versterk het overige dat dreigt te sterven’ (Openb. 3:2). Het is duidelijk dat de Heere daarmee de geestelijke doodsslaap bedoelt.

Iedereen die wedergeboren is en een levende hoop heeft en tot de gemeente van Jezus Christus behoort, wordt geroepen om leven te openbaren. Bij velen van ons echter is de ware gesteldheid in tegenspraak met het eigenlijke wezen, dat leven is. Wij zijn veelal dwaallichten in plaats van echte lichten, zodat mensen op de klippen lopen in plaats van de weg te vinden naar de veilige haven van de verlossing. Er zijn mensen die niet weten wat ze aan ons hebben, omdat de zachtmoedigheid, nederigheid en duidelijkheid van de Heere Jezus niet zichtbaar zijn, maar wel het betweterige, eerzuchtige en trotse IK.

Blijkbaar weet de gemeente in Sardis helemaal niets van de grote leugen, waarin zij leeft, zoals ook velen niet weten hoezeer hun geloofsleven schijn en daarmee leugen is. Dan is Israël ons in zijn zelfkennis een stap voor, want in Ezechiël 37:11 lezen wij: ‘Zie, ze zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vergaan, wij zijn afgesneden!’ Dat is reddende zelfkennis, want dat betekent met andere woorden: ‘Wij die door het bloed van het Lam uit Egypte verlost werden, zijn verloren; het is met ons gedaan.’

Bij deze zelfkennis knoopt de Heere aan en begint Israël door de Levensgeest van boven weer levend te maken. Zolang wij niet tot dit dieptepunt van zelfkennis komen, kan de Heere geen leven schenken. Wie echter bekent: Ik heb de naam dat ik leef, maar ik ben dood, en wie zich buigt en worstelt om door de enge poort te gaan, die ontvangt het eeuwige leven.

MIDDERNACHTSROEP 2022-03 WIM MALGO (1922–1992)

Vergelijkbare berichten