Een uitleg van het laatste boek van de Bijbel. Deel 14. Openbaring 2:1-7.

In het tweede en derde hoofdstuk van Openbaring vinden we een zeer belangrijk gedeelte van de Heilige Schrift: de

Zendbrieven. De godvrezende Dr. Bengel had de gewoonte om in het bijzonder de jonge verkondigers in de eerste plaats deze Brieven ter bestudering aan te bevelen. Zoals de gelijkenissen bestaan deze brieven uitsluitend uit eigen Woorden van Christus. Het zijn de laatste, die wij direct van Hem hebben. Misschien zijn het ook wel de enige onverkorte weergaven van Zijn redes. Met hun plechtige inleidingen: ‘Dit zegt …’, en de zeer directe aanspraak: ‘Ik weet …’, brengen ze de indruk over van een buitengewone verhevenheid. Deze indruk ontstaat niet in het minst ook door het zeven keer herhaalde bevel: ‘Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.’

Er zijn geen redenen aan te voeren dat de zeven Zendbrieven alleen aan de zeven plaatselijke gemeenten zouden zijn gericht. Veeleer representeren deze plaatselijke gemeenten immers de hele gemeente van Jezus Christus. Het getal zeven stelt de volheid en de goddelijke volmaaktheid van het gemeentetijdperk voor. Dat betekent: De Boodschap van de verhoogde Christus aan de zeven gemeenten in Klein-Azië geldt evenzeer voor de hele gemeente van vandaag, zoals ze voor de al verheerlijkte gemeente van vroegere generaties haar volle geldigheid had.

De zeven Zendbrieven zijn echter niet profetisch in die zin dat elke Zendbrief een bepaald tijdvak van de kerkgeschiedenis voorstelt. Deze wijze van uitleggen heeft geleid tot veel willekeurige exegesen, gissingen en hypotheses. Zeker valt het niet te ontkennen, dat – zoals bij het natiebeeld van Nebukadnezar, waar het afnemen van de uiterlijke kwaliteit van de wereldmachten in verschillende metalen (goud, zilver, koper, ijzer, leem) werd uitgebeeld – de geestelijke kracht van de Gemeente van Christus in de loop van generaties door compromissen en secularisatie voortdurend is afgenomen, zodat de Gemeente van de eindtijd vandaag verregaand identiek is met die van Laodicea. Maar zijn niet alle licht- en schaduwzijden die door de oordelende en verhoogde Heere bij de zeven gemeenten worden aangewezen, in de hele Gemeente aanwezig? Laat ons daarom horen wat de Geest de gemeente van vandaag door de zeven Zendbrieven heeft te zeggen!

De eerste Brief uit de hemel: ‘Schrijf aan de engel van de gemeente in Efeze: Dit zegt Hij Die de zeven sterren in Zijn rechterhand houdt, Die te midden van de zeven gouden kandelaren wandelt: Ik ken uw werken, uw inspanning en uw volharding, en weet dat u slechte mensen niet kunt verdragen, en dat u hen op de proef hebt gesteld die van zichzelf zeggen dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn, en dat u hebt ontdekt dat zij leugenaars zijn. En u hebt moeilijkheden verdragen, en volharding getoond. Om Mijn Naam hebt u zich ingespannen en u bent niet moe geworden. Maar ik heb tegen u dat u uw eerste liefde hebt verlaten. Bedenk dan van welke hoogte u bent gevallen en bekeer u en doe de eerste werken. Maar zo niet, dan kom Ik spoedig bij u en zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, als u zich niet bekeert. Maar dit hebt u vóór, dat u de werken van de Nikolaïeten haat, die ook Ik haat. Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint, hem zal Ik te eten geven van de Boom des levens, die midden in het paradijs van God staat.’ (Op. 2:1-7).

Efeze was de oude hoofdstad van Klein-Azië met ongeveer een half miljoen inwoners; een trotse grote stad en tegelijk een voortreffelijke handelsstad en de voornaamste plaats van de Diana-afgodendienst, zoals Handelingen, hoofdstuk 19 ons aanschouwelijk maakt. Er was daar een grote Joodse gemeente gevestigd, die Paulus op zijn tweede reis leerde kennen (Hand.18:19-21). Ook Apollos heeft daar gepredikt (Hand. 18:24-28). Later woonde Paulus drie jaar in Efeze (Hand. 20:31). Door zijn werkzaam zijn stichtte de Heere Zijn gemeente uit heidenen en Joden. Het waren de oudsten van deze gemeente, van wie Paulus zo aangrijpend afscheid nam op zijn derde zendingsreis (Hand. 20:17-38). Aan deze gemeente schreef Paulus zijn geweldige brief, waarin ons wel het diepste inzicht in het geheimenis van de gemeente, het lichaam van Jezus Christus, wordt gegeven. De overlevering zegt dat Efeze ook de woonplaats was van de apostel Johannes, en dat hij daar zou hebben gewerkt en daar zou zijn gestorven. Van daaruit zou hij na de dood van Paulus de supervisie over alle gemeenten in Klein-Azië hebben uitgeoefend.

Tussen 630 en 640 na Christus viel Efeze in handen van de Turken. De stad zelf werd in het jaar 1402 na Christus verwoest door Timoer-Lenk. De overgebleven puinhopen heten tegenwoordig Aja Soluk, ontstaan uit ‘hagios theologos’ (d.w.z. heilige theoloog) ter herinnering aan de apostel Johannes ‘de theoloog’, die daar zou zijn begraven.

‘Schrijf aan de engel van de gemeente in Efeze’ (Op. 2:1). Een plaatselijke gemeente ontvangt een persoonlijke brief van de Heere! ‘… aan de engel van de gemeente.’ Gaat het hier inderdaad om een wezen als een engel? Wel nauwelijks. Het woord ‘engel’ wordt namelijk ook vaak vertaald met ‘bode’. De meest voor de hand liggende verklaring in dit verband waarschijnlijk dat er hier sprake is van de leiders van de gemeente. In de buurt van het eiland Patmos in de Middellandse Zee, waarheen de apostel Johannes was verbannen, lagen de zeven gemeenten van Klein-Azië.

De zeven engelen oftewel de oudsten hielden het contact tussen Johannes en de gemeenten in stand (Op. 1:19-20). Ze hadden een grote verantwoordelijkheid. Dat is al te merken bij het lezen van het eerste vers: ‘Schrijf aan de engel van de gemeente in Efeze.’ Want wat de Heere liet schrijven aan de oudsten van de gemeente, was bestemd voor de hele gemeente. Hun verantwoordelijkheid bestond dus in het feit om alles wat de Heere tegen Johannes zei, en wat Johannes had op te schrijven, letterlijk aan de gemeente door te geven. Deze verantwoordelijkheid hebben wij ook, voor zover wij dienstknechten en dienstmaagden van de Heere Jezus zijn: datgene door te geven wat de Heere tegen ons zegt. Hij heeft ons veel toevertrouwd!

Er ligt echter ook een geweldige zegen in besloten, wanneer wij doorgeven wat we hebben ontvangen. Dat was overigens ook een van de grootste krachtbronnen van onze Heere Jezus. Hij betuigt in het hogepriesterlijke gebed: ‘Want de woorden die U Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven’ (Joh. 17:8). Hoe arm en ellendig zijn kerken en vrije kerken die geen boden meer hebben, die hun oor aan de Bijbel, aan het hart van God, te luisteren leggen!

En nu spreekt de verhoogde Heere, de Auteur, in vers 1 over Zichzelf. ‘Dit zegt Hij Die de zeven sterren in Zijn rechterhand houdt, Die te midden van de zeven gouden kandelaren wandelt. De zeven sterren zijn de engelen van de zeven gemeenten, en de zeven kandelaren die u hebt gezien, zijn de zeven gemeenten’ (Op. 1:20). Dus is wel duidelijk wat de Heere wil zeggen met de zin: ‘Dit zegt Hij Die de zeven steren in Zijn rechterhand houdt …’. Wat een troost: Hij houdt Zijn knechten in Zijn hand! Bent u een knecht, een maagd van God? Dan geldt dat ook voor u! ‘Niemand zal ze uit Mijn hand rukken’ (Joh. 10:28). Dat zegt de verhoogde Heere, die daar wandelt tussen de zeven gouden kandelaars, de zeven gemeenten. Hoe groot is toch de overvloed aan Licht van een gemeente! Israël had in het Oude Testament maar één kandelaar, de Menora die in de tabernakel en later in de tempel scheen. De zeven gemeenten stellen de hele Gemeente voor. Ze heeft een zevenvoudige lichthoeveelheid. ‘U bent het licht van de wereld’ (Mat. 5:14), heeft de Heere Jezus gezegd.

Als de Heere zichzelf voorstelt om te voorkomen dat er een onduidelijkheid ontstaat over wie de auteur van de Brief is, legitimeert Hij tegelijk Zijn knechten: ‘Die de zeven sterren in Zijn rechterhand houdt.’ Dat herinnert aan Jesaja 42:1: ‘Zie, Mijn Knecht, Die Ik ondersteun’ (Menge vertaalt: ‘aan wie ik vasthoud’). Bovendien vermeldt de Heere dat Hij tussen de zeven gouden kandelaren wandelt, dus er niet eenvoudig maar staat. Hij is in hun midden! En: Hij is werkzaam in hun midden!

Laten we de Heere Jezus in zijn triomftocht van de aarde naar de hemel beschouwen: drie dagen na Zijn dood aan het kruis stond Hij zegevierend op en veertig dagen later voer Hij in triomf naar de hemel en ging Hij aan de rechterhand van de majesteit van God zitten. Door de Heilige Geest wandelt Hij echter vandaag tussen de zeven gemeenten, dat wil zeggen tussen de Gemeente in zijn geheel. Hij is tegenwoordig, hoewel we in het Nieuwe Testament Hem negen keer (waarvan vier keer in de Hebreeënbrief) aan de rechterhand van de majesteit in de hoge zien zitten. Hij is ‘ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en elke naam die genoemd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de komende’ (Ef. 1:21).

Zijn verhoging is niets minder dan het resultaat van Zijn opstanding. En het heerlijke: Toen Jezus naar de hemel voer, was het als bij Abraham, van wie wordt gezegd dat Melchizedek hem tegemoetkwam en hem brood en wijn bracht. Toen dat plaats vond, was Levi reeds in Abrahams lendenen, dat wil zeggen: het gehele Israël, het priesterdom (Hebr. 7:5), was al in Abraham. Maar het was nog niet tastbaar. En toen Jezus Christus naar de hemel voer, was de hele Gemeente reeds in Hem. Wij waren nog niet zichtbaar en toch waren we er; we waren in Zijn lendenen, want Hij is het Hoofd, en wij zijn de leden. Wij zijn het lichaam van Christus, en dus is de triomf van Jezus Christus – Zijn hemelvaart en Zijn plaatsnemen aan de rechterhand van Gods majesteit – ook onze triomf! (Vgl. Ef. 2:6).

MIDDERNACHTSROEP 2020-05 WIM MALGO (1922–1992)

Vergelijkbare berichten