Een uitleg van het laatste boek van de Bijbel. Deel 11. Openbaring 1:12.

Johannes deed verder verslag: ‘En ik keerde mij om, om de stem te zien die met mij had gesproken’ (v. 12). De Heilige Geest die bezitgenomen heeft van Johannes, keert hem om, d.w.z., Hij keert hem om van het natuurlijke, aardse aanschouwen af, weg van het aardse. Want de natuurlijke mens verstaat niets van de dingen van de Geest. Die zijn hem een dwaasheid.

Wat ziet Johannes, als hij zich omkeert? Ziet hij nu de verheerlijkte Christus? Aanvankelijk niet, maar: ‘En toen ik mij had omgekeerd, zag ik zeven gouden kandelaren’ (v.12). Wie zijn deze gouden kandelaren? Dat zegt vers 20: ‘en de zeven kandelaren die u hebt gezien, zijn de zeven gemeenten.’ Wat hier meteen opvalt, is dat Johannes, voordat hij de Heerlijkheid van de Persoon Jezus ziet, eerst de gemeente aanschouwt! Dat wil zeggen: Niemand kan Jezus in Heerlijkheid zien, behalve door de ware gemeente. Wat hebben wij een verantwoordelijkheid! ‘U bent het licht van de wereld’, heeft de Heere gezegd (Mat. 5:14).

Als de mens zich, teleurgesteld door alle misleiding van de wereld, eindelijk omkeert, dan ziet hij eerst de gemeente. Daar ligt onze hoge missie, want de Heerlijkheid van de gemeente is de Heerlijkheid van Jezus Christus. Daarom moet er met alle ernst en heel radicaal worden gezegd: De gemeente van Christus verliest haar bestaansreden, wanneer ze niet meer het begin is van de Openbaring van Jezus Christus. Dat is de grote schande van onze tijd dat de wereld om de gemeente en om de gelovigen lacht, en zegt: ‘Wat willen die eigenlijk? Die zijn toch geen haar beter dan wij!’

Zeven is het getal van de goddelijke volheid. Goud is gelouterd en rein, het is kostbaar en bestendig. Het goud werd in het oude verbond geheiligd. Denk eens aan de hoge prijs van goud. Dat is de gemeente die duur is gekocht door het bloed van Jezus. Maar er is nog meer: In het feit dat Johannes de gemeente als zevenarmige kandelaar ziet, zien wij met hem de roeping van Israël. Want Israëls symbool van de moderne tijd is de menora, de zevenarmige gouden kandelaar.

Als gemeente van Jezus ontvingen wij voor een beperkte tijd – tot aan de opname – de roeping van Israël overgedragen om lichtdragers te zijn. Dat nu Johannes het eerst de gemeente ziet, bewijst de wonderbare organische eenheid met de Heere Jezus Christus die hij nu aanschouwt. Zoals er toch zo duidelijk wordt gezegd: ‘En te midden van de zeven kandelaren zag ik Iemand Die op de Zoon des mensen leek.’ Dat betekent: de gemeente van Jezus is volmaakt, omdat Jezus Christus in haar midden is.

Alles is verwarrend en onduidelijk als Hij niet langer het middelpunt van uw leven is. Is Hij bij u het middelpunt zoals Paulus dat in Filippenzen 1:21 getuigt, waar hij zegt: ‘Want het leven is voor mij Christus’? Dat is de nood van zoveel mensen dat Jezus Christus naar de rand is verdrongen, dat zoveel andere dingen en mensen belangrijker zijn dan Hij. Hij was het middelpunt in de stal van Bethlehem. Ontelbare engelen zongen. Wetenschappers (wijzen) kwamen van heinde en ver om Hem te aanbidden. De herders ook. Allen zochten en vonden het Kind Jezus en allemaal spraken ze over Hem. Hij was ook het middelpunt van Gods handelen aan het kruis van Golgotha. Want ‘God was het namelijk Die in Christus de wereld met Zichzelf verzoende’ (2 Kor. 5:19).

Hij, het Lam Gods, zal het middelpunt van Gods Heerlijkheid zijn, en het nieuwe Jeruzalem verlichten. Hij alleen is de bron, het leven, de kracht, de toekomst, het hoofd van de gemeente. Zo aanschouwt Johannes de onafscheidelijkheid tussen Jezus Christus en Zijn gemeente. Zij heeft geen licht zonder Hem. Zij heeft geen kracht zonder Hem. Zij heeft geen leven zonder Hem. Zij kan niet liefhebben zonder Hem. Alles is uit Hem en door Hem en tot Hem.

Is het niet opvallend dat Johannes de gouden kandelaren op zich helemaal niet beschrijft? Hij merkt alleen hun aanwezigheid op. Zijn blik blijft meteen kleven aan Hem Die te midden van de gouden kandelaren staat, de eigenlijke lichtbron. We mogen nooit denken dat Hij zich passief gedraagt in het middelpunt van ons leven of in onze gemeente. Nee! Openbaring 2:1 gaat verder met te zeggen dat Hij wandelt ‘te midden van de zeven gouden kandelaren’. Dat betekent: Hij blijft niet staan. Hij beproeft en doorzoekt al Zijn lichtdragers.

Laat uw licht schijnen! Hij reinigt de pit, Hij vult olie bij van de Heilige Geest, zodat u licht kunt geven.

MIDDERNACHTSROEP 2020-01 WIM MALGO (1922–1992)

Vergelijkbare berichten