Een uitleg van het laatste boek van de Bijbel. Deel 15. Openbaring 2:2-3.6.

God is Liefde. De liefde is het hoogste. Daarom zingt Paulus in 1 Korinthe 13 het Hooglied van de liefde en stelt vast: ‘maar ik had de liefde niet, dan was ik niets’ (v. 2). Er zijn in het Oude Testament twee plaatsen, waarin liefde wordt geëist: ‘Nu dan, Israël, wat vraagt de HEERE, uw God, van u dan de HEERE, uw God, te vrezen, in al Zijn wegen te gaan, Hem lief te hebben en de HEERE, uw God, te dienen, met heel uw hart en met heel uw ziel’ (Deut. 10:12). En een overeenkomstige plaats in Micha 6:8: ‘Hij heeft u, mens, bekendgemaakt wat goed is en wat de HEERE van u vraagt: niets anders dan recht te doen, goedertierenheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God’.

Als we nu deze beide plaatsen samennemen, dan hebben we een zevenvoudige eis, die de Heere in het oude verbond aan Israël stelde. Omdat ditzelfde thema ook in de eerste Brief uit de hemel overheersend is, willen wij deze eis indelen: In Deuteronomium 10:12: 1. De Heere vrezen 2. In Zijn wegen gaan 3. Hem liefhebben 4. Hem dienen met heel uw hart en met heel uw ziel. In Micha 6:8: 5. Gods Woord houden 6. Liefde uitoefenen 7. Ootmoedig zijn voor uw God.

Leerzaam is dat de beide Schriftuitspraken in het Oude Testament niet slechts een zevenvoudige eis van God bevatten, maar, dat er een daarvan wordt herhaald, hoewel met een nuance. In Deuteronomium 10:12 staat: ‘Hem liefhebben’; in Micha 6:8: ‘liefde oefenen’. Dit is echter een vervulling van de gehele eis van de Heere, zoals Hij het toch in het Nieuwe Testament heeft uitgedrukt. Als er een Farizeeër bij Jezus komt, en vraagt: ‘Meester, wat is het grote gebod in de wet?’ (Mat. 22:36), dan staat er: ‘Jezus zei tegen hem: U zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dit is het eerste en het grote gebod. En het tweede, hieraan gelijk, is: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden hangt heel de Wet, en de Profeten’ (Mat. 22:37-40).

Wanneer wij deze verbanden niet zien, kunnen we de Zendbrief niet goed begrijpen. En in het algemeen: Je kunt het Nieuwe Testament niet goed begrijpen, als je het Oude Testament niet goed kent. Kristalhelder omschrijft de Heere in de beide oudtestamentische plaatsen Zijn eis, maar de eigenlijke-, de hoogste- in dubbele vorm: ‘Hem liefhebben’ en ‘Liefde voor de naaste’. Het laatste resulteert uit de eerste.

Als Zijn vraag aan ons persoonlijk luidt: ‘Hebt u mij lief?’, dan willen we onszelf met heilige ernst onderzoeken en ons afvragen: Hebben wij ook voldaan aan deze enige- en daarmee hoogste noodzakelijkheid, of ontbreekt het ons uiteindelijk aan de enige voorwaarde voor een gezegende dienst? De Gemeente van Christus bestaat toch uit dienaren van de Heere. De Heere Jezus heeft zelf omschreven wat dienst eigenlijk is: ‘Als iemand Mij dient, laat hij Mij volgen,’ (Joh. 12:26). Dat is dus de definitie van de dienst: Het navolgen van Jezus! Dat weten we heel goed, en we zingen ook gauw: ‘Ik heb besloten, om U (Jezus) te volgen …’ Laten we echter de klemtoon niet leggen op ‘Ik heb …’, maar op de Persoon van Jezus! De onwilligheid tot de dienst in het Koninkrijk van God heeft haar wortel in de vervreemding van de Persoon van de Heere Jezus. Er is geen brandende liefde meer, geen werkelijke navolging.

Je kunt van de Efeziërs niet zeggen dat ze onwillig waren voor de dienst. Integendeel, er was zelden zo’n gemeente die zo ijverig en bereid was, zich in te zetten, zo compromisloos en zo Bijbels gefundeerd, als de Gemeente van Efeze: ‘Ik ken uw werken, uw inspanning en uw volharding, en weet dat u slechte mensen niet kunt verdragen, en dat u hen op de proef hebt gesteld die van zichzelf zeggen dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn, en dat u hebt ontdekt dat zij leugenaars zijn. En u hebt moeilijkheden verdragen, en volharding getoond. Om Mijn Naam hebt u zich ingespannen en u bent niet moe geworden’ (Op. 2:2-3). Wat een christelijke dienstactiviteit heeft deze Gemeente! De hoge graad van inzicht draagt vruchten. Dat is dienst – trouwe en onvermoeibare dienst, verbonden met het niet bereid zijn om compromissen te sluiten, want Hij zegt in vers 6: ‘Maar dit hebt u vóór, dat u de werken van de Nikolaïeten haat.’ De Nikolaïeten waren christenen die zich hadden bekeerd en lid waren van de gemeente van Jezus, maar die op de een of andere manier bereid waren om compromissen te sluiten en zonden van het vlees goedkeurden. De gemeente in Efeze wees dit af en ook alle uniformiteit met de wereld werd resoluut afgewezen.

De Heere weet alles, wat wij doen! Dit ‘Ik weet’ komt in de Zendbrieven zevenmaal voor. Wanneer u zich in de dienst van de Heere inspant en werkt, en uw vrije tijd voor Hem opoffert, dan zegt Hij: ‘Ik weet…’

Waarom verheugt de Heere Zich dan niet over de Efeziërs, hoewel Hij in de verzen 2-3 in Zijn Brief zo veel positiefs opsommen kan? Omdat hun dienst – en dat geldt ook vaak voor de onze – kwantitatief opmerkelijk, doch kwalitatief gebrekkig is. Waarom? Omdat hij niet gezegend wordt. Onder kwantitatief verstaan we de werking in de breedte, dat, wat de buitenwereld registreert, wat de mensen imponeert: goede prediking, mooi zingen, indringend getuigenis, onbaatzuchtige inzet. Men mag niet zeggen, dat er in het Koninkrijk van God voor wat dit betreft niets zou gebeuren. Maar kwalitatief…? Kwaliteit is dat wat men ook dieptewerking zou kunnen noemen: gezegende dienst, omdat het dienen zijn bronnen heeft in de Persoon Jezus en ons naar Jezus heenleidt! Dat wil de Heere tegen de Efeziërs zeggen: ‘Ik weet uw werken en inspanning en uw volharding, … en …’ Maar dan komt het verwijt: ‘Maar ik heb tegen u dat u uw eerste liefde hebt verlaten’.

Wanneer wij in de eerste liefde dienen, hebben wij deze grenzeloze dieptewerking: We leggen een basis, die blijft bestaan en brengen vruchten voort, die waarde voor de eeuwigheid hebben. In drie woorden gezegd: We worden gezegend. Als we echter niet gezegend worden, smelt ons de tijd weg.

De Dienst van de Heere Jezus was van de hoogste kwaliteit. Hij was de Dienaar van allen: ‘zoals ook de Zoon des mensen niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen, en Zijn ziel te geven tot een losprijs voor velen’ (Mat. 20:28). Zijn dienst had geweldige, diepe eeuwigheidswerkingen. Elke wedergeborene is de vrucht van Zijn dienst.

Wat was dan wel de motor van Zijn dienst, die Hem aandreef, om Zijn leven prijs te geven? Het was Zijn grote, wonderbare en onuitblusbare liefde! Een dienst zonder de eerste liefde voor Hem is zonder effect; het is een koude-, naar een sociaal niveau gedegenereerde dienst: sociaal evangelie. Daarbij kunnen we weliswaar veel goeds doen, maar als de drijfveer niet de liefde voor Jezus is, heeft het geen dieptewerking, maar hoogstens werking in de breedte. De Heere Jezus zegt: ‘Niemand heeft een grotere liefde dan deze, namelijk dat iemand zijn leven geeft voor zijn vrienden’ (Joh. 15:13).

Uit liefde – tot wie? In eerste instantie dreef Hem Zijn brandende liefde tot Zijn Vader. De Bijbel staat vol met bewijzen van deze wonderbare liefde van de Zoon voor de Vader en van de Vader voor de Zoon.

Zo riep God driemaal uit de hemel: ‘Dit is Mijn geliefde Zoon’, en: ‘Ik heb Hem verheerlijkt en Ik zal Hem opnieuw verheerlijken’ (Mat. 3:17; 17:5; Joh. 12:28). Dat was de Majesteit van Zijn dienst. Daar was Zijn volmacht in gelegen. Zijn dienst was niet steriel, het was niet een christelijke-, of sociale activiteit. Zijn liefde was zo’n sterk ‘drijfwerk’, dat Hij alles kon verdragen.

De liefde voor Jezus moet de aandrijfkracht van onze dienst zijn. ‘Want de liefde van Christus dringt ons’ (2 Kor. 5:14). Als ons niet de liefde drijft, is onze dienst niet gezegend. ‘Gezegende dienst’ is in de grond van de zaak niets anders, dan de wil van God doen. Gods heilige wil wordt door Zijn Wezen gedreven, en dát is liefde! ‘Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft…’ (Joh. 3:16). Zijn wil om Zijn Zoon te geven, werd dus door Zijn liefde gedreven. Alles wat wij buiten de Persoon van de Heere doen, is nutteloos werk in de dienst. Al mag ons doen nog zo christelijk zijn, dan geldt toch: ‘Maar ik had de liefde niet, dan was ik niets’ (1 Kor. 13:2).

Als we spreken over de eerste liefde, dan spreken we over het heiligste. Met deze eerste liefde wordt iets tweeledigs bedoeld: De eerste en de vooropstaande liefde. De eerste liefde verloren hebben betekent: U doet niet meer de eerste werken. Doe de eerste werken, zoals u die destijds hebt gedaan: met gebed en onder het motief ‘om Jezus’ wil’. U bent niet meer zo tegenover Hem, zoals u vroeger was. Hoe ziet men dat toch vaak in huwelijken. Ze beginnen idealistisch en vol vertrouwen. Maar de eerste liefde begint al spoedig te verkillen, ja, ze komt tot een nulpunt. De echtelieden hebben elkaar niets meer te zeggen. Zo is het ook in het geestelijke: U bidt, u geeft en u zingt misschien nog, maar de stralenkrans van de eerste liefde die alles heeft verlicht, wat u vroeger deed, is er niet meer. Het mag dan wel zijn dat u met ‘engelentongen’ spreekt, een machtig geloof hebt, werkt zonder moe te worden en compromisloos en ijverig bent – maar zonder dat, wat alles levend maakt – : de eerste liefde.

MIDDERNACHTSROEP 2020-06 WIM MALGO (1922–1992)

Vergelijkbare berichten