John Nelson Darby1
(1800-1882), “Uit het Woord der Waarheid”, 14de jg. 1958-1959, p. 70-72

De wereld – de toestand van de dingen rondom ons – is in het geheel niet
zoals God ze geschapen heeft; ze is zoals de zonde ze gemaakt heeft. Ik zie
in haar het prachtige werk van Zijn handen, maar door de duivel verdorven,
toen hij het oor van de mensen bereikte. De gehele schepping ligt onder de
slavernij van het verderf; dat is niet het werk van God.

Het is moeilijk mensen gelukkig te maken; zij proberen op duizend manieren
God te vergeten, want als ze aan God denken, weten ze dat ze verloren zijn.
Maar daar is de wereld van Gods voorzienigheid, waar geen mus op de aarde
valt zonder Zijn wil; alles staat onder Zijn hand. Hij heeft gezag gegeven aan
overheidspersonen en anderen en Hij erkent ze. Als ik onschuldig was, zoals
Adam in Eden, zou ik geen overheid nodig hebben; nu zou deze wereld zonder hen een soort van vergaderplaats van demonen zijn.

De christen moet aan zulk gezag onderworpen zijn. Het moge geen gerechtigheid zijn. Ik zie niet uit naar gerechtigheid dan aan de rechterhand van God – Christus. Ik bedoel niet, dat het er niet behoorde te zijn, maar ik verwacht het niet. Mijn taak is als een christen te wandelen en het karakter van Christus te tonen, niet om de wereld recht te zetten; als Christus komt zal Hij dat doen, want Hij zal ze in Zijn hand nemen. Als ik slechts mijzelf en andere christenen recht kon zetten, zou het iets anders zijn.

De christen behoort in de wereld die Hem heeft verworpen de volmaakte vertegenwoordiging van
Christus’ karakter te zijn. Wij zijn de levende getuigen van wat we van de Christus genieten, Die zij
niet gewild hebben. De wereld ligt onder het oordeel, maar God heeft dit in genade nog niet uitgevoerd. Hij laat nu Zijn evangelie nog verkondigen.

Er bestaat nu een groot regeringssysteem en God erkent het. In het paradijs was geen politie, er
werd niet gestolen. God erkent nu het bezit enz.; maar het is niet de oorspronkelijke orde die in
goedheid werd ingesteld, noch zijn het de hemelse toestanden, noch is het in zichzelf wat de christen is (ofschoon het christendom het alles onderhoudt). De christen is de uitdrukking van wat Christus is; maar hij erkent en onderwerpt zich aan alles wat God heeft ingesteld. “Dienstknecht” in Kolossenzen 3:222 wil zeggen “slaaf”, en niets dan de zonde bracht de slavernij. Er zou nooit zoiets geweest zijn, als de zonde er niet was geweest, maar de apostel bemoeit er zich niet mee. Hij zegt niet dat hij het goedkeurt, maar hij laat het bestuur van de wereld voor wat het is. Als ik lichamelijke noden kan lenigen, of door een vriendelijk woord kan voorkomen dat de een de ander slaat, ben ik dat als christen verplicht, maar ik moet de wereld met rust laten.

Het is moeilijk dit te doen; in ons hart houden wij er niet van. Veronderstel, dat er een oorlog uitbreekt, dan wensen wij dat één kant succes heeft. Maar alles was al vastgesteld voordat u er ooit van gehoord had. Daar is een meedogenloze keizer, die wenste dat Rome één hals had, opdat hij die af kon snijden, die de stad in brand laat steken en dan de christenen ervan beschuldigt; wel, u moet onderworpen zijn. “De machten die er zijn, zijn van God verordineerd”3
.
Waar ik ook werkelijk uitgeoefende macht vind, vind ik het gezag van God. Als er een oproer
komt en andere machten staan op, ben ik als voorheen daaraan onderdanig. Het is mijn pad als
christen, hoewel het niet de verhouding is die God heeft geschapen. De band wordt volgens de beginselen van het christendom onderhouden. Waar het een kwestie van slaven is, is het zo: Als u vrij kunt worden gebruik dat liever, maar als u gebonden zijt, bekommer u daarover niet. U bent de vrije mens van de Heer en Paulus zendt de weggelopen Onesimus naar zijn meester terug. Hij verwacht, dat Filemon hem in vrijheid zal stellen en spreekt zeer ontroerend: “Ik bid u, daar ik zulk een ben, namelijk Paulus, een oud man, en nu ook een gevangene van Jezus Christus”4
Maar hij wilde niets doen “zonder uw goedvinden; wetende dat gij doen zult ook meer dan ik zeg”. Hij verwacht genade, maar laat de zaak zoals ze is.

U zult de wereld nooit recht zetten; u hebt geen beginselen noch macht het te doen. U kunt een onbekeerd mens met onbekeerde beginselen leiden, maar u kunt met hem niet als een christen handelen. Als ik de wereld recht wil zetten moet ik samen gaan met de wereld en kan ik geen andere beginselen hebben dan de hare. Dan moet ik afstand doen van het christendom want zij hebben geen (en kunnen niet hebben) christelijke beginselen waardoor ze bestuurd worden.

U kunt een genadige invloed uitoefenen zoals Christus deed; en dat moeten we doen. De christen
behoort zijn licht te laten schijnen, en het getuigenis van wat zijn beginselen zijn, is zo duidelijk en
positief, dat zij “uw goede werken” zullen zien. Als hij zich met een ongelovige verbindt, erkent hij
dat het ongeloof de wereld recht kan zetten. De christen zelf heeft zijn eigen genadige goddelijke
beginselen om naar te handelen, opdat er het getuigenis is van wat zijn beginselen kunnen doen (het christendom heeft de wereld in zekere zin hervormd, want het heeft het voorbeeld van betere dingen ingevoerd, en zij schamen zich in het licht te doen wat zij in het donker deden). Een mens zal niet doen wat “een mens onwaardig” is. Maar “de Heer onwaardig”, zult u nooit vinden. En dat is het waarnaar de christen moet wandelen.

Paulus zegt tot de meesters: “Gij hebt een Heer in de hemelen” (Kolossenzen 4:1), Die van alles wat u doet notitie zal nemen. Uw taak is het te tonen wat het christendom is en doet, en dat is goed voor een ongelovige of wie het ook is. Uw belijdenis van Christus moet zo positief zijn, dat ze zullen weten waaraan ze deze dingen moeten toeschrijven.

Laat de wereld haar eigen weg gaan en gaat u de uwe – d.i. die van Christus. Doet u het niet, dan
brengt u het christendom in opspraak in plaats van zijn getuigenis te handhaven.

1 De peetvader (godfather) van John Nelson Darby was de beroemde admiraal Lord Nelson.
2 HSV: “Slaven, wees in alles uw aardse heren gehoorzaam, niet met ogendienst als om mensen te behagen, maar oprecht van hart, in het vrezen van God” (Kolossenzen 3:22).
3
“Ieder mens moet zich onderwerpen aan de gezagsdragers die over hem gesteld zijn, want er is geen gezag dan van
God, en de gezagsdragers die er zijn, zijn door God ingesteld” (Romeinen 13:1). 4
Filemon 1:9.

Met toestemming overgenomen van www.verhoevenmarc.be

Vergelijkbare berichten