Een uitleg van het laatste boek van de Bijbel. Deel 39. Openbaring 3:14-22.

Dit is de laatste Brief van de verhoogde Heere aan Zijn gemeenten. Hij is in profetische zin in het bijzonder gericht aan de gemeente van de eindtijd en daarmee aan de gelovigen van vandaag. Daarom is juist de boodschap van de Heere in deze brief ontzettend actueel.

Laodicea is de enige van de zeven gemeenten, die enerzijds volledig van haar Heere is afgevallen en anderzijds als enige de Heere tegenspreekt in haar eigengerechtigheid. De gemeente is zelfingenomen. De Heere citeert haar uitspraak: ‘Want u zegt: Ik ben rijk en steeds rijker geworden en heb aan niets gebrek’ (v. 17).

Dit is het getuigenis dat Laodicea over zichzelf geeft; eigenroem waarmee het zich bewierookt. Daaruit zien we dat de eindtijdgemeente levensgevaarlijk door de geest van Babel is aangestoken. Babel roemt zichzelf. Nebukadnezar deed dat al in zijn trots: ‘Is dit niet het grote Babel, dat ik als een huis voor het koninkrijk gebouwd heb, door mijn sterke macht en ter ere van mijn majesteit?’ (Dan. 4:27). Het grote Babel wordt in de eindtijd weer hersteld in de gestalte van het Romeinse wereldrijk Aan de top ervan staat de antichrist die zichzelf zal roemen en zich zal verheffen boven al wat God genoemd wordt (2 Thess. 2:4). Ook in Openbaring horen wij Babel zeggen: ‘Ik zit als een koningin en ben geen weduwe en ik zal zeker geen rouw zien’ (Openb. 18:7). Eigenroem en zelfbedrog zijn kenmerken van Babel.

Tussen de gemeente in Laodicea en die in Filadelfia is een veel groter verschil dan bijvoorbeeld tussen Thyatira en Sardis. In Thyatira en Sardis vindt de Heere nog een trouw overblijfsel dat door Hem getroost, bemoedigd en gesterkt wordt. En terwijl Filadelfia als gehele gemeente door de Heere met geen woord wordt berispt, maar geprezen wordt, klaagt Hij Laodicea wegens afvalligheid aan. Dit onmiddellijk nadat Hij Zich heeft voorgesteld als: ‘Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige Getuige, het begin van Gods schepping’ (Openb. 3:14). En dan volgt wat Zijn hart ontroert: ‘Ik ken uw werken, en weet dat u niet koud en niet heet bent. Was u maar koud of heet!’ (v. 15).

Deze woorden zijn een aanklacht en een klacht. De aanklacht: ‘dat u niet koud en niet heet bent’. De klacht: ‘Was u maar koud of heet!’ Anders uitgedrukt: Was u maar totaal ongelovig of wel brandend gelovig! Of het een of het ander. Werd de grens maar duidelijk getrokken!’

Het ergste in deze gemeente van zelfingenomen mensen is dat de Heere niet – zoals bij de Efeziërs – midden onder haar vertoeft, maar buiten staat! Met nadruk zegt Hij in vers 20: ‘Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop.’

Wat vreselijk: Jezus staat buiten een christelijke gemeente! Weliswaar is alles er: Bijbel, belijdenis, doop, samenkomst, alles wat erbij hoort in de gebruikelijke zin. Alleen Hij, de Heere van de gemeente, is er niet meer. Maar ze weten het niet. Het is als bij Simson, deze knecht van God over wie geschreven staat: ‘… Hij wist namelijk niet dat de HEERE van hem geweken was’ (Richt. 16:20).

Aan Smyrna zal de kroon van het leven worden gegeven (Openb. 2:10), Thyatira wordt vermaand: ‘Houd vast aan wat u hebt totdat Ik kom’ (H. 2:25); de gelovigen in Sardis worden gewaarschuwd dat ze wakker moeten worden, als ze niet door de komst van de Heere overrompeld willen worden (H. 3:3); en de Filadelfia-gemeente krijgt de wonderbare belofte dat zij voor de Grote Verdrukking bewaard zal blijven en dat Hij spoedig komt (H. 3:10-11). De gemeente in Laodicea daarentegen wordt ermee gedreigd dat de Heere haar uit Zijn mond zal spuwen: ‘Maar omdat u lauw bent en niet koud en ook niet heet, zal Ik u uit Mijn mond spuwen’ (v. 16). Terwijl dus de ware gelovigen door de Heere worden opgenomen, blijven ‘Laodicea-christenen’, die niet tot inkeer komen en zich niet bekeren, achter.

De gemeente van Jezus staat vandaag op scherp, want wij leven midden in de eindtijd, in de tijd dat Babel weer opkomt, in de tijd van zelfingenomenheid, in de tijd van materialisme, in de tijd van welvaart. Wij zijn rijk en hebben aan niets gebrek. Als we hier in Openbaring 3 de verzen 15- 16 lezen, dan beseffen we hoe de Heere juist deze zelfverzekerde onverschilligheid verafschuwt, ja hoe Hij ervan walgt.

De Laodicea-gemeente leeft niet, zoals de Thyatira-gemeente, in ernstige zonde (de Heere noemt er geen), maar in een negatieve toestand. Ze is lauw. Dat is moeilijk te begrijpen; je kunt het niet concretiseren. ‘Niet koud’, dat betekent, niet in ongeloof. ‘Niet heet’, dat betekent niet brandend in de eerste liefde voor Hem, de Heere. In tegenstelling tot andere gemeenten heeft Laodicea geen dwaalleren, geen satanische verleidingen zoals bijvoorbeeld de gemeente in Smyrna. Maar de toestand van lauwheid is in de ogen van de Heere vreselijk, omdat de lauwheid niets meer serieus neemt tegenover de Heere, ook de zonde niet. Lauwheid is de toestand van zowel het een als het ander. Men zegt ‘ja’ tegen Jezus, maar tegelijkertijd zegt men ook ‘ja’ tegen de dingen van deze wereld en tegen de zonde. Maar half voor de Heere en half voor de wereld betekent volledig voor de duivel. De Heere verafschuwt het aan beide kanten mankgaan.

De Heere spreekt hier tot een gemeente die midden in een stad van handel, banken en industrie woonde … zoals wij. Laodicea stond vooral bekend om zijn farmacie (school voor geneeskunde) en wolindustrie. Het is een gemeente die niet alleen naar buiten toe de levensstijl van bankiers en industriëlen aannam, maar ook in haar innerlijk leven, door haar rijkdom aan religieuze bezittingen, Bijbelkennis en gezonde zeden, een soort patriciërsleven kon leiden in christelijke burgerlijkheid. En dit te midden van een eveneens rijke en elegante heidense wereld, die niet fanatiek is, maar samen met honderd andere verenigingen voor de bevrediging van religieuze behoeften ook de christelijke gemeente laat gelden en er misschien belangstelling voor toont. Er zijn geen tegenstellingen meer, want de gemeente van haar kant deelt de geest van het materialisme met haar omgeving. Met schrik moeten wij constateren: Dit is de gemeente van vandaag!

Dit noodlottige gebrek aan kennis van de werkelijke toestand is ontstellend: ‘U weet niet dat juist u ellendig, beklagenswaardig, arm, blind en naakt bent’ (Openb. 3:17).

Tegenwoordig is het niet anders: Veel christenen zien niet dat zij ondanks hun materiële welvaart en religieuze kennis, in wezen beklagenswaardig, arm, naakt en blind zijn. Onwetendheid op zich beoordeelt de Heere zeer mild. Er zijn vele die verblind zijn, maar de Heere heeft hen lief en zoekt hen. Hij gaat achter het verloren schaap aan dat de juiste weg niet kent. Hij duldt echter niet het gebrek aan zelfkennis dat voortkomt uit lauwheid.

Het was in de gemeente in Laodicea als ten tijde van Noach: Ze kochten en verkochten. Nu treedt de Heere tussen hen en het aardse goud en spreekt tot deze rijke en toch zo arme gemeente: ‘Ik raad u aan dat u van Mij goud koopt, gelouterd door het vuur, opdat u rijk wordt …’ (Openb. 3:18).

Wat is dan dit door het vuur gelouterde goud? Het antwoord is eenvoudig en prachtig tegelijk. Het is niets anders dan de heerlijkheid van God. Wij zien Zijn heerlijkheid in Jezus Christus, gelouterd in de gloeiende oven van Golgotha. In Openbaring 21:23 staat: ‘En de stad heeft de zon en de maan niet nodig om haar te beschijnen, want de heerlijkheid van God verlicht haar, en het Lam is haar lamp.’

Jezus Christus Die ook deze gemeente met Zijn bloed heeft gekocht, beveelt niet, maar geeft raad. Hij werft om de van de weg van het Lam afgeweken gemeente, die door de aardse goudkoorts is gegrepen. En tegen welke prijs moet ze het goud van Hem kopen? Hierop geeft de Bijbel een tegenstrijdig antwoord dat toch zo goddelijk harmonieus is: ‘Ja, kom, koop zonder geld, zonder prijs’ (Jes. 55:1).

Wie dit gelouterde goud wil kopen, wie de heerlijkheid van het Lam wil aantrekken en het in bezit wil nemen, voor die werd al betaald. Maar het kost het oude leven, het afzien van de eerste plaats – het kost alles! Als Jezus ons aanraadt om van Hem goddelijk goud te kopen, dan daarom opdat wij rijk worden en witte kleren ontvangen om de schande van onze naaktheid en aardse gebondenheid te bedekken.

Over de koopman die goede parels zocht, zegt de Heere in Mattheüs 13:45-46: ‘Ook is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een koopman die mooie parels zoekt. Toen hij één parel van grote waarde gevonden had, ging hij heen en verkocht alles wat hij had, en hij kocht hem.’ – Dit is Jezus’ raad tot totale prijsgave voor dat ene, het kostbare goud, gelouterd in het vuur van Golgotha. Dat was voor de gemeente in Laodicea en voor de Laodicea-christenen van vandaag de laatste mogelijkheid om gered te worden van het uitgespuwd worden.

Aarzel niet om Zijn heerlijkheid aan te trekken!

MIDDERNACHTSROEP 2023-01 WIM MALGO (1922–1992)

Vergelijkbare berichten