Een uitleg van het laatste boek van de Bijbel. Deel 25. Openbaring 2:14-17

De Nikolaïeten en de aanhangers van Bileam, waarover in Openbaring 2:14-15 gesproken wordt, waren niet eens twee verschillende groepen. Veeleer vertegenwoordigden de Nikolaïeten de leer van Bileam (Nikolaïeten = Griekse aanduiding voor de aanhangers van de leer van Bileam). Ze ijverden hem na en wonnen andere leden van de gemeente in Pergamus voor hun afvallige instelling. Dat er onder Nikolaïeten en Bileamieten vergelijkenderwijs hetzelfde moet worden verstaan, blijkt uit de verzen 15 en 16, waarin de aanklacht van de Heere in één is samengevat. Daar staat: ‘Maar ik heb enkele dingen tegen u, namelijk dat u daar mensen hebt die zich houden aan de leer van Bileam, die Balak leerde voor de Israëlieten een struikelblok neer te leggen, opdat zij afgodenoffers zouden eten en hoererij bedrijven. Zo hebt u er ook die zich houden aan de leer van de Nikolaïeten en dat haat ik.’

Is dat niet de ernstige situatie van de gemeente van Jezus van vandaag? Naar buiten toe compromisloos, maar vanbinnen voos en verrot? Naar buiten toe Bijbels georiënteerd, maar vanbinnen is alles bedorven, waarom de verhoogde Heere, Die de vijanden van de gemeente met Zijn tweesnijdende scherpe zwaard oordeelt, hetzelfde zwaard met onverbiddelijke strengheid tegen het afzonderlijke kind van God richt, om het te scheiden, oftewel af te zonderen.

Wanneer de satan een kind van God van buiten af niet ten val brengen kan, zet hij alles op alles om het vanbinnen uit ten val te brengen. De Heere Jezus stelt de gemeente in Pergamus en daarmee ook ons voor de keus: ‘Bekeer u. En zo niet, dan kom ik spoedig bij u en zal Ik tegen hen oorlog voeren met het zwaard van Mijn mond’ (v. 16).

De oorlog, het scheidingsvonnis, heeft reeds in vele harten plaatsgevonden. Als dit woord op uw leven van toepassing is, kan de ban door het oordeel op Golgotha, door uw bekering worden weggedaan. Want als wij onszelf oordelen, dan worden wij niet geoordeeld.

Voor wie zich bekeert geldt de overwinnaarsbelofte van vers 17: ‘Aan wie overwint, zal ik …’ , ten eerste: ‘van het verborgen manna te eten geven’ , dat betekent van het brood des levens, dat Hij Zelf is. De Heere herinnert hier aan Israël, dat Hij in de woestijn veertig jaar lang dagelijks manna uit de hemel gaf. De Heere Jezus zegt: ‘Ik ben het levende brood, dat uit de hemel neergedaald is; als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid. En het brood dat Ik geven zal, is Mijn vlees, dat Ik geven zal voor het leven van de wereld’ (Joh. 6:51).

Ten tweede: ‘… en Ik zal hem een witte steen geven’ (Openb. 2:17). Wie is deze witte steen? Het is Jezus, een steen niet door mensen afgehouwen (Dan. 2:34), de hoeksteen die uitverkoren en kostbaar is (1 Petr. 2:6), het fundament. ‘Want niemand kan een ander fundament leggen dat wat gelegd is, dat is Jezus Christus’ (1 Kor. 3:11). Hier in de Openbaring wordt Hij ‘witte steen’ genoemd, het beeld van de verheerlijkte Christus.

Ten derde: ‘… met op die steen een nieuwe naam geschreven, die niemand kent dan wie hem ontvangt.’  – ‘Op die steen’ betekent: ingegraveerd in die steen. Is dat niet wat de Heere al aan Jesaja heeft beloofd? ‘Zie, Ik heb u in beide handpalmen gegraveerd’ (Jes. 49:16).

De steen herinnert echter ook aan de hogepriester Aäron, die op zijn borst kostbare stenen voor de Heere droeg. De Heere had immers geboden: ‘Vervolgens moet u een borsttas van de beslissing maken, werk van een kunstenaar. U moet hem maken op dezelfde manier als de efod; van goud, van blauwpurperen, roodpurperen, en scharlakenrode wol, en van dubbeldraads fijn linnen. Vierkant moet hij zijn en dubbel gevouwen, zijn lengte moet een span zijn en zijn breedte een span. Dan moet u hem opvullen met een edelsteenvulling, vier rijen edelstenen: een rij van een robijn, een topaas en een karbonkel; dit is de eerste rij. De tweede rij: een smaragd, een saffier en een diamant. De derde rij: een hyacint, een agaat en een amethist. Tenslotte de vierde rij: een turkoois, een onyx en een jaspis; ze moeten in hun zettingen in goud gevat zijn. En de stenen moeten twaalf in getal zijn, overeenkomstig de namen van de zonen van Israël, overeenkomend met hun namen. De stenen moeten zegelgraveringen krijgen, ieder met zijn naam. Zij zijn voor de twaalf stammen bestemd. […] Zo zal Aäron de namen van de zonen van Israël op de borsttas van de beslissing, op zijn hart dragen, als hij in het heiligdom binnenkomt, tot een voortdurende gedachtenis voor het aangezicht van de HEERE’ (Ex. 28:15-21,29).

Nu begrijpen wij de overwinnaarsbelofte in Openbaring 2:17 veel beter: ‘Aan wie overwint, zal ik van het verborgen manna te eten geven, en Ik zal hem een witte steen geven met op die steen een nieuwe naam geschreven, die niemand kent dan wie hem ontvangt.’

Deze belofte voor overwinnaars houdt in: de innigste gemeenschap met God door onze Hogepriester Jezus Christus, die onze nieuwe naam voor de Vader draagt. Hij zit aan de rechterhand van de Majesteit in de hoge en bidt voor ons. En de overwinnaar die zo met Hem één geworden is, beleeft dat hij door de Hogepriester Jezus Christus in God naar binnen getrokken wordt. In Kolossenzen 3:3 zegt Paulus het zo: ‘Want u bent gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God.’

Bent u op de hoeksteen gefundeerd en in de kostelijke witte steen ingegraveerd, of moet Zijn zwaard u oordelen?

MIDDERNACHTSROEP 2021-04 WIM MALGO (1922–1992)

Vergelijkbare berichten