Een uitleg van het laatste boek van de Bijbel. Deel 18. Openbaring 2:8-11.
En schrijf aan de engel van de gemeente in Smyrna: Dit zegt de Eerste en de Laatste, Die dood is geweest en weer levend is geworden: Ik ken uw werken, verdrukking en armoede — u bent echter rijk — en Ik ken de lastering van hen die zeggen dat zij Joden zijn, maar het niet zijn; zij zijn namelijk een synagoge van de satan. Wees niet bevreesd voor wat u lijden zult. Zie, de duivel zal sommigen van u in de gevangenis werpen, opdat u verzocht wordt. En u zult een verdrukking hebben van tien dagen. Wees trouw tot in de dood, en Ik zal u de kroon van het leven geven. Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint, zal zeker geen schade toegebracht worden door de tweede dood’ (Op. 2:8-11).
Smyrna was destijds een mooie, rijke handelsstad in Klein-Azië, die door Alexander de Grote was gesticht. In deze stad woonde een arme, verdrukte gemeente van gelovigen in de Heere Jezus Christus. Typerend is dat ‘Smyrna’ ‘mirreboom’ of ‘mirre’ of zelfs ‘bitterheid’ betekent. Gods kinderen hebben daar veel bittere en moeilijke dingen meegemaakt.
In het Oude Testament was het juist de mirre die eerst fijngestampt moest worden, voordat deze op het gouden reukofferaltaar aan de Heere tot een aangename geur kon worden. Dat was de weg van de gemeente in Smyrna, en ook wij worden als de gelovigen in Smyrna fijngestampt, gebroken en verpulverd, opdat ons gebed in wezen onszelf is, doordat wijzelf voor de Heere een aangename geur worden. Smyrna was een stad van martelaars.
De kerkvader Polycarpus werd later op de helling van de heuvel Pagus in Smyrna verbrand; op dezelfde plaats werd de grond met het bloed van 1500 getuigen van Jezus gedrenkt, die gelijktijdig werden terechtgesteld, en later nogmaals door 800. Op deze stad richtte de Heere Zijn ogen, want daar was in de tijd toen Johannes op Patmos was, een van Zijn gemeenten in grote aanvechting.
Als eerste laat de Heere deze gemeente weten: ‘Ik ken uw werken …’ Merkwaardig is dat Hij deze werken niet omschrijft. Dit in tegenstelling tot de brief aan de gemeente in Efeze, die Hij laat schrijven: ‘Ik ken uw werken, uw inspanning en uw volharding, en weet dat u slechte mensen niet kunt verdragen, en dat u hen op de proef hebt gesteld die van zichzelf zeggen dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn, en dat u hebt ontdekt dat zij leugenaars zijn. U hebt moeilijkheden verdragen en volharding getoond. Om Mijn Naam hebt u zich ingespannen en u bent niet moe geworden’ (H. 2:2-3).
Maar onze God ziet door de kwantitatieve prestaties heen het wezenlijke. Hoewel de Heere tegen Smyrna zegt: ‘Ik ken uw werken’, doet zij schijnbaar niets. De wet van het handelen ligt geheel en al bij de tegenstanders van de gemeente in Smyrna, en zij lijdt wat die haar aandoen. Juist daarin ligt echter haar hoogste activiteit! Die is te vergelijken met de Heere Jezus, die het grote Werk deed, doordat Hij de wet van het handelen aan de vijanden overliet.
Toen de Heere Jezus zijn grote Werk begon, legitimeerde Hij Zijn gerechtsdienaars: ‘Maar dit is uw uur en de macht van de duisternis’ (Luk. 22:53). Hij strekte Zijn handen uit, en liet zich binden. Tegen Pilatus zei Hij: ‘U zou geen enkele macht tegen mij hebben, als het u niet van boven gegeven was’ (Joh. 19:11). Pilatus kreeg dus de wet van het handelen overgegeven, zodat Jezus het allergrootste kon doen.
Laat ook u zich het initiatief, de handelingsbekwaamheid ontnemen, zodat de Heere door u kan handelen en iets groots door u kan doen!
‘Ik ken uw werken, verdrukking en armoede’. De Heere weet alles – ook over uw verdrukking en kwelling. Maar ligt niet juist daar de reden waarom Hij zich als inleiding van deze brief als ‘de Eerste en de Laatste, Die dood is geweest en weer levend is geworden’ aandient?
Hij zegt daarmee tot Zijn geïntimideerde kleine schare: ‘Ik was in grote nood voor u. Uw nood is mijn nood. Maar de vijand die u onderdrukt, heeft nooit het laatste woord. Ik ben de Eerste en de Laatste. Als u instort, zal ik mijn armen uitstrekken en zal ik bij u zijn. Ik was gestorven, en zie, ik leef. En u moet mijn dood delen, zodat u kunt leven.’
‘Ik ken uw werken, verdrukking en armoede’. Hoe hoog heeft de Heere juist de niet zichtbare werken van de lijdende gelovigen in Smyrna ingeschat! Hij meet de Zijnen met heel andere maatstaven dan wij. Hij heeft met grote ernst tegen de op zichzelf wonderbaar actieve gemeente in Efeze gezegd: ‘Bekeer u … Maar zo niet, dan kom Ik spoedig bij u en zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, als u zich niet bekeert!’ (Op. 2:5).
De gemeente in Efeze was geestelijk in levensgevaar, want ze was ermee bezig de eerste liefde te verlaten. Ook wij bevinden ons in het grootste levensgevaar, als de geestelijke zelfingenomenheid naar binnen sluipt. Smyrna verkeerde in nood, Efeze niet. Onze nood is dat wij geen nood hebben. Om de arme en lijdende gemeente in Smyrna had de Heere geen zorgen, hoewel die waarschijnlijk bestond uit mensen uit de benedenste laag van de rijke industriestad. De gelovigen werden geïntimideerd en bespot. Ze hadden harde aanvechtingen door dwaalleren, en hun leven werd door de autoriteiten bedreigd. Met grote angst zagen ze de komende dingen tegemoet. Juist omdat dat zo was, omdat de gemeente bijna op instorten stond, heeft de Heere hen geen standje gegeven, maar beloften en geweldige troost voor hen bereid! Is het niet ronduit aangrijpend dat de verhoogde Heere in vers 9 met tedere behoedzaamheid ingaat op elke nood, ja, dat Hij niets over het hoofd ziet en niets vergeet? ‘Ik ken uw werken, verdrukking en armoede’.
De werken, dat was de verdrukking om Jezus’ wil! Hun zielen werkten om Jezus’ wil. O, wat bent u dichtbij Jezus, als u om Zijnentwil lijdt, wanneer u zich gewillig in de gemeenschap met Zijn lijden naar binnen laat leiden. Dan buigt Hij zich naar u toe en zegt: ‘Ik ken uw werken, verdrukking en armoede’. Wie zou het ook beter kunnen weten dan Hij? Voor Hem waren het de uren van Zijn verstommen voor de mensen en Zijn aan-het-kruis-genageld zijn. Toen Hij aan het kruis hing, was Hij niet meer in staat om Zijn handen te bewegen om die iemand op te leggen. Maar ik herhaal: Juist daar deed Hij het grootste Werk! Adolf Pohl zegt terecht: ‘Wat een actie in de passie!’
Daarom moet het voor de gemeente in Smyrna als balsem zijn geweest, toen ze Hem hoorden zeggen: ‘Ik ken uw werken, verdrukking en armoede’. Evenzo, toen Hij over zichzelf zei: ‘Die dood is geweest en weer levend is geworden’. Hij roept het hen vanuit de heerlijkheid toe, waar Hij na Zijn lijden kwam. En op grond van dit feit roept Hij de gemeente in Smyrna toe: ‘Wees niet bevreesd voor wat u lijden zult’ (v. 10). Het gaat door lijden tot heerlijkheid. Ja, de mate van uw lijden om Jezus’ wil bepaalt de maat van uw toekomstige heerlijkheid. Zo zegt Paulus het: ‘Want onze lichte verdrukking, die van korte duur is, brengt in ons een allesovertreffend eeuwig gewicht van heerlijkheid teweeg. Wij houden onze ogen immers niet gericht op de dingen die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet; want de dingen die men ziet, zijn van het ogenblik, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig’ (2 Kor. 4:17-18).
Aangrijpend is dat de Heere zelf de maat van de verdrukking van de gemeente in Smyrna heeft bepaald en het ook tegen haar zegt: ‘Zie, de duivel zal sommigen van u in de gevangenis werpen, opdat u verzocht wordt. En u zult een verdrukking hebben van tien dagen’ (Op. 2:10). Het is dus nauwkeurig afgemeten. De Heere laat de maat niet overlopen (vgl. ook 1 Kor. 10:13), maar zorgt ervoor dat Zijn kinderen niet moedeloos worden. Er staat: ‘opdat u verzocht wordt’. Datzelfde bedoelt ook Petrus, als hij in zijn eerste brief zegt: ‘Daarin verheugt u zich, ook al wordt u nu voor een korte tijd – als het nodig is – bedroefd door allerlei verzoekingen, opdat de beproeving van uw geloof – die van groter waarde is dan die van goud, dat vergaat en door het vuur beproefd wordt – mag blijken te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, bij de openbaring van Jezus Christus’ (1 Petr. 1:6-7).
MIDDERNACHTSROEP 2020-09 WIM MALGO (1922–1992)