Een uitleg van het laatste boek van de Bijbel. Deel 19. Openbaring 2:9.

De oorzaak van de armoede van de gemeente in Smyrna moet haar getuigenis voor Jezus geweest zijn, want in de grote handelsstad zouden de gelovigen zeker een goed bestaan hebben kunnen opbouwen. Ze namen echter de maatschappelijke benadeling op de koop toe; het was de consequentie van hun navolging. Dit echter stelde als absolute voorwaarde, de bereidheid om zich iets te ontzeggen. Dat is een belangrijk punt. Wie neemt er vandaag de dag nog economische nadelen ter wille van Jezus, op de koop toe? Het tegendeel is het geval. Men wil zich aan het huidige maatschappelijke systeem met al zijn overtrokken eisen aanpassen. Maar het gehecht zijn aan economische, aardse zaken, aan rijkdom, heeft altijd geestelijke armoede tot gevolg. Er is in de grond van de zaak voor ons niets om over te roemen, wanneer wij ons in zekere welstand kunnen bewegen.

Mag men dan niets bezitten? Paulus zegt: ‘…zowel in overvloed te hebben als in gebrek te lijden’ (vgl. Fil. 4: 12). Zodra men zich echter aan zijn goed, aan zijn bezittingen hecht, zodra men pretenties begint te krijgen, wordt men dienovereenkomstig geestelijk arm. Waarom lijden we dan geen uiterlijke armoede? Omdat de eis van Jezus om Zijn ervaringen tot de onze te maken en Zijn kruis in al zijn aspecten op ons te nemen, de bereidheid veronderstelt, om zich iets te ontzeggen. En dat eist de Heere niet van iedereen. Aan wie stelt Hij dan de eis om zichzelf iets te ontzeggen? Aan degenen van wie Hij weet dat ze daartoe bereid zijn. Bent u daartoe bereid? De bereidheid om zich iets te ontzeggen uit zich in de bereidheid om iets op te offeren. Dat echter is ontzegging in actie.

Als de Heere tegen de gemeente in Smyrna zegt: ‘Ik ken […] verdrukking en armoede’ (Op. 2:9), dan betekent dat dat zij de armoede van Jezus op zich heeft genomen. Over de armoede van Jezus wordt in 2 Korinthe 8:9 gesproken: ‘Want u kent de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij omwille van u arm is geworden, terwijl Hij rijk was, opdat u door Zijn armoede rijk zou worden.’

Betekent dit dat wij allemaal arm moeten worden? Nee, want het gaat niet om werkgerechtigheid. Maar het betekent, ons innerlijk los te maken van ons eigendom. We mogen van alles wat we gekregen hebben, met dankzegging genieten, maar we moeten het tegelijkertijd op het altaar leggen! Met andere woorden: te allen tijde bereid zijn om er afstand van te doen.

De gemeente in Smyrna had deze weg van armoede en verdrukking niet hoeven te gaan. Maar zij nam vrijwillig elke benadeling, elke achterstelling om Jezus’ wil op zich. Haar armoede moet groot geweest zijn, want het Griekse woord dat hier voor armoede gebezigd wordt, luidt ptocheia. Het werd altijd dan gebruikt, als men zich een gebroken bedelaarsgestalte voorstelde. Zo miserabel waren dus de gelovigen er in Smyrna aan toe. Maar vanwege hun bereidheid om zichzelf iets te ontzeggen, voegt de Heere er direct aan toe: ‘u bent echter rijk’. Dit in tegenstelling tot wat Hij tegen de christenen in Laodicea zegt, die niet koud noch heet, maar lauw waren: ‘Want u zegt: Ik ben rijk en steeds rijker geworden en heb aan niets gebrek, maar u weet niet juist u ellendig, beklagenswaardig, arm, blind en naakt bent’ (Op. 3:17).

De gemeente van Laodicea verkeerde in diepe geestelijke armoede, omdat zij aan haar rijkdom hing. Het is, zo heeft de Heere Jezus zelf gezegd, ‘gemakkelijker dat een kameel door het oog van de naald gaat, dan dat een rijke het Koninkrijk van God binnengaat’ (Mat. 19:24). Bedoelde Hij daarmee dat men niet rijk mag zijn? Nee, zeker niet. Maar de rijke moet zichzelf als beheerder van zijn have en goed beschouwen. Wee degene wiens hart aan zijn bezit gehecht is! We hebben hier dus de rijke armen van Smyrna en de arme rijken van Laodicea voor ons.

Dan dringt zich de vraag op: Hoe staat het met uw bereidheid u iets te ontzeggen om Jezus’ wil? In hoeverre bent u, heel praktisch, bereid om in het algemeen de gezindheid van Jezus te benaderen? Hij zegt: ‘Zo kan dan ieder van u die niet alles wat hij heeft, achterlaat, geen discipel van Mij zijn’ (Luk. 14:33). Gaat Hij misschien daarom met Zijn totale eis aan u voorbij, omdat u voor het eigenlijke uitwijkt en uw eigen leven boven alles liefhebt.

Hij dwingt toch niemand om zijn leven prijs te geven. Het goddelijke principe echter luidt: ‘Wie zijn leven liefheeft, zal het verliezen, en wie zijn leven haat [om Jezus’ wil prijsgeeft] in deze wereld, zal het behouden tot het eeuwige leven’ (Joh. 12:25).

Dit is geen bevel, maar de mededeling van een goddelijk principe. De gemeente in Smyrna nam de verdrukking en armoede [ontzegging] vrijwillig op zich, omdat ze Jezus liefhad boven alles. Smyrna is een van de twee gemeenten die de Heere niet hoeft te berispen en tot bekering moet oproepen, zoals bijvoorbeeld de Efeziërs, die Hij toeroept: ‘Maar ik heb tegen u dat u uw eerste liefde hebt verlaten’ (Op. 2:4).

Ik zou nog eens met nadruk willen zeggen: De Heere beveelt ons niet om Hem lief te hebben, want liefde berust altijd op vrijwilligheid. De gemeente van Smyrna had Hem lief en daarom heeft Hij haar ook zo sterk bemoedigd, ook met het oog op de moeilijkheden die nog voor haar lagen: ‘Wees niet bevreesd voor wat u lijden zult. Zie de duivel zal sommigen van u in de gevangenis werpen, opdat u verzocht wordt. En u zult een verdrukking hebben van tien dagen’ (Op. 2:10). En dan komt de aansporing: ‘Wees trouw tot in de dood, en Ik zal u de kroon van het leven geven!’

En hier bevinden de gelovigen van Smyrna zich in het krachtenveld van Zijn wonderbare overvloed aan beloften! Dat maakte hen gelukkig – midden in hun verdrukking en armoede, in hun aanvechtingen en angsten, in hun sidderen en moedeloos worden. De toezegging van de Heere woog zwaarder dan alle moeilijkheden in hun leven. – O laat toch ook in uw leven de toezegging van de Heere zwaarder wegen dan alle moeilijkheden. – Datzelfde wilde toch ook Paulus duidelijk maken, toen hij zei: ‘Wij worden in alles verdrukt, maar niet in het nauw gebracht; wij zijn in twijfel, maar niet vertwijfeld; wij worden vervolgd, maar niet verlaten; neergeworpen, maar niet te gronde gericht’ (2 Kor. 4:8-9).

Hij jubelde in de zekerheid van de overwinning dat de Heere (Jezus) bij hem was.

MIDDERNACHTSROEP 2020-10 WIM MALGO (1922–1992)

Vergelijkbare berichten