Een uitleg van het laatste boek van de Bijbel. Deel 13. Openbaring 1:16-18.
Johannes beschrijft het gezicht van de verheerlijkte Heere. Dat is voor hem zó overweldigend dat hij het niet kan aanschouwen. Want weer staat er het woordje ‘zoals’: ‘… de zon schijnt in haar kracht’ (v. 16). De Elberfelder vertaling zegt het ook zo: ‘… zoals de zon schijnt in haar kracht.’ De zon kan men niet aanschouwen. Aan Israël is echter beloofd: ‘Maar voor u die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan …’ (Mal. 4:2).
Zo ziet Johannes aan het begin van de Openbaring van Jezus Christus het wezenlijke: Hij ziet Jezus Christus zelf als Koning, Priester, Profeet en Rechter. De martelaarsgestalte – de meest verachte – is nu geworden tot overwinnaarsgestalte! Johannes wordt overweldigd door de Heiligheid en de Majesteit van Jezus Christus: ‘En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten’ (v. 17). De Heere laat hem echter niet liggen, maar legde Zijn rechterhand op hem en zei: ‘Wees niet bevreesd, Ik ben de Eerste en de Laatste en de Levende, en Ik ben dood geweest en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheid. Amen. En ik heb de sleutels van het rijk van de dood en van de dood zelf’ (v. 17-18). Johannes is weliswaar verlost, maar hij bevindt zich nog steeds op aarde. Hij is daarom nog niet in staat om de Heere onverhuld te zien.
Daniël, een van de grootste Godsmannen uit de Bijbel, heeft precies hetzelfde beleefd. Hij beschrijft het in Daniël 10:5-9: ‘Ik sloeg mijn ogen op en zag, en zie, er was een Man, gekleed in linnen, Zijn heupen omgord met het fijne goud uit Ufaz. Zijn lichaam was als turkoois, Zijn gezicht als het uiterlijk van de bliksem, Zijn ogen als vuurfakkels, Zijn armen en Zijn voeten als de glans van gepolijst koper en het geluid van Zijn woorden als het geluid van een menigte. Ik, Daniël, ik alleen zag dat visioen, maar de mannen die bij mij waren, zagen dat visioen niet. Er viel echter een grote verschrikking op hen en zij sloegen op de vlucht om zich te verbergen. Ik echter, ik bleef alleen achter. Toen ik dat grote visioen zag, bleef er in mij geen kracht over. Mijn gezonde uitstraling werd aan mij veranderd in verval en ik had geen kracht meer over. Toen hoorde ik het geluid van Zijn woorden. En toen ik het geluid van Zijn woorden hoorde, viel ik in een diepe slaap op mijn gezicht, en met mijn gezicht op de grond.’
En dan beleeft Daniël hetzelfde als Johannes: ‘En zie, een hand raakte mij aan en maakte dat ik bevend op mijn handen en knieën steunde. Hij zei tegen mij: Daniël, zeer gewenste man, …’ (v. 10-11). De Heere wilde Zichzelf aan hem openbaren zodat hij de Openbaring kon doorgeven. De Heere wil Zijn Heerlijkheid op ons overbrengen zodat wij Zijn beeld verder dragen.
In wat voor tegenstelling staat het beleven van Daniël en dat van Johannes tot dat van de gehele onbekeerde mensheid! Als die (alle stammen van de aarde) Hem zien, zal er een geweeklaag uitbreken (Op. 1:7). Maar dan is Hij ‘op de borst omgord met een gouden gordel’ (v. 13), en dan wordt Spreuken 1:28 vervuld: ‘Dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik zal niet antwoorden. Zij zullen mij ernstig zoeken, maar zullen Mij niet vinden.’
Na deze indringende en overweldigende Openbaring van de Heere Jezus Christus krijgt Johannes geen pauze, maar eerder het directe bevel: ‘Schrijf nu op wat u hebt gezien, … en wat hierna zal geschieden’ (v. 19). De Openbaring van Jezus Christus was hem niet tot een doel in zichzelf gegeven, maar legde hem de heilige verplichting op om deze Openbaring aan alle gemeenten door te geven. En opdat elke onduidelijkheid wordt uitgesloten, legt de Heere (in vers 20) het geheimenis van de zeven sterren en de zeven gouden kandelaren uit: Het doel van de Openbaring van Jezus Christus is dus, dat de gemeente, als Zijn lichaam, ook ten nauwste wordt betrokken in ‘wat hierna zal geschieden’.
MIDDERNACHTSROEP 2020-03 WIM MALGO (1922–1992)