De heilige kus en over slavernij
Ter onderbouwing van de zienswijze dat ook het Nieuwe Testament niet direct relevant kan zijn, wordt bijvoorbeeld gewezen op de opdracht elkaar een heilige kus te geven. Iets wat in de kerken van de gereformeerde gezindte niet gebeurd. Nu kan daar eenvoudig op worden geantwoord dat wij gehoor geven aan deze apostolische opdracht middels een cultureel equivalent van de heilige kus, namelijk een hartelijke handdruk.
Echter, zo horen we, wij wijzen toch terecht slavernij af en het Nieuwe Testament doet dat niet. Als wij hier lijnen doortrekken waarom dan niet als het gaat om de positie van de vrouw of het Bijbelse getuigenis van huwelijk en seksualiteit? Inderdaad, erkent het Nieuwe Testament slavernij als een maatschappelijke realiteit. Daarbij schrijft Paulus wel aan de gemeente van Korinthe: ‘Zijt gij, een dienstknecht zijnde, geroepen, laat u dat niet bekommeren; maar indien gij ook kunt vrij worden, gebruik dat liever.’ (1 Kor. 7:21).
Aan Filemon schreef Paulus over de weggelopen slaaf Onesimus het volgende: ‘Want wellicht is hij daarom voor een kleinen tijd van u gescheiden geweest, opdat gij hem eeuwig zou weder hebben. Nu voortaan niet als een dienstknecht, maar meer dan een dienstknecht, namelijk een geliefden broeder, inzonderheid mij, hoeveel te meer dan u, beide in het vlees en in den Heere.’ (Filemon 15–16). Niet onmogelijk is dat Paulus er op zinspeelt dat Onesimus wordt vrijgelaten. Zeker is dat in de mozaïsche wetgeving een Hebreeër nooit langer dan zes jaar slaaf kon zijn. In het zevende jaar werd hij vrijgelaten. De teneur van de Bijbel is dat slavernij nooit blijvend mag zijn.
Van belang is wel dat wij de complexiteit van het verschijnsel van slavernij onderkennen. We denken vaak aan de slavernij van Afrikanen en de Afrikaanse slavenhandel. Zeker is dat ook in de oudheid heel kwalijke vormen van slavernij voorkwamen. Slaven konden echter ook hoge posities bekleden. Slavernij stond niet los van de economische realiteit van schuld en de noodzaak van vast arbeidskrachten. Dan moeten we beseffen dat economische realiteiten die wij heel gewoon vinden, feitelijk in het licht van de oudheid als slavernij moeten worden gezien.
Bijvoorbeeld: een bedrijf betaalt je studie op voorwaarde dat je na afronding ervan minimaal vijf jaar bij dat bedrijf werkt. In het licht van de oudheid betekent dit vijf jaar slavernij, maar kwalijk kun je het moeilijk noemen. Anders ligt het met banken die zulke hoge leningen aan ondernemers verstrekken dat zij feitelijk een slaaf worden van de bank. Zij kunnen bepaald niet doen en laten wat zij willen. Nog altijd geldt dat het eerste doel van het Evangelie verzoening met God is en niet een totale vernieuwing van de maatschappij. Pas in het nieuwe Jeruzalem zal het zijn, zoals het zal moeten zijn.
Plaats van de vrouw
Nu is de slavernij geen scheppinginstelling. Dat geldt wel voor het huwelijk en daaraan gerelateerd de verhouding man en vrouw. De scheppingsordening van het huwelijk wordt in het Nieuwe Testament zelfs geïntensiveerd. De verhouding van man en vrouw moet een afspiegeling zijn van de verhouding van Christus en Zijn kerk. Een man moet voor zijn vrouw opkomen en haar beschermen, zoals Christus dat deed en doet voor Zijn kerk. De vrouw behoort haar man te gehoorzamen. Een getrouwde vrouw wordt zalig in het baren van kinderen. Een christelijk huwelijk vooronderstelt de bereidheid kinderen te ontvangen.
Dat is anders dan wat nu gangbaar is in onze westerse wereld, maar het Bijbelse getuigenis moet ons leven en wie weet vervolgens de cultuur stempelen. Het moet niet zo zijn dat de cultuur de inhoud van het getuigenis dat de kerk geeft, gaat bepalen. Dan is het kerkelijke getuigenis niet meer het Bijbelse getuigenis. Dat zien we zeker als het gaat om de positie van de vrouw.
Als het gaat om de zaligheid en het dienen van de Heere telt het onderscheid van man en vrouw niet. Dat neemt niet weg dat man en vrouw ook onder de nieuwe bedeling een eigen taak houden in het gezin, in de kerk en dat heeft dan ook zijn uitstraling naar de samenleving. Wie het Nieuwe Testament hier cultuurgebonden ziet, doet dat eigenmachtig zonder dat het Nieuwe Testament daar enige grond voor biedt.
Het beroep op de grote plaats van vrouwen rondom Jezus onder wie Maria in het Nieuwe Testament doet daar niets van af. De vrouwen die de boodschap van engelen over de opstanding hoorden, krijgen de opdracht dit de discipelen van Jezus te vertellen. Zij nemen niet hun plaats en taak over. Vrouwen hadden een een plaats in de eerste christelijke gemeenten.
We kunnen bijvoorbeeld denken aan Phebe. Zij is ongetwijfeld een wat rijkere vrouw geweest en een soort patrones geweest van de gemeente van Kenchreeën. In 1 Timotheüs 5 schrijft Paulus over de weduwen die diaconale diensten verleenden en door de gemeente werden onderhouden. Misschien is zij bedoeld met de vrouw die Paulus noemt in 1 Tm. 3:11, hoewel het waarschijnlijker lijkt dat de vrouwen van ouderlingen en diakenen zijn bedoeld.
Wie stelt dat het Nieuwe Testament de vraag naar de vrouw in het ambt open laat, leest het Nieuwe Testament wel heel bevooroordeeld. De uitspraken van Paulus in de pastorale brieven zijn volstrekt eenduidig en helder. Een ambtsdrager (diaken, ouderling onder wie ook wat wij een predikant noemen, is begrepen) is een man. Nergens geeft Paulus aanleiding tot de gedachte dat hij zich hierbij aanpast aan de omliggende cultuur.
Als betuigt dat hij de Joden ene Jood en de Grieken een Griek is (vgl. 1 Kor. 9:20v.), mogen we dat beginsel niet zo toepassen dat afstand nemen van zaken waaraan de Schrift ons uitdrukkelijk bindt. Concreet denkt Paulus aan de spijs- en reinheidswetten en wie zijn toespraak in Handelingen leest, bemerkt dat hij bij zijn boodschap zich rekenschap geeft van de voorkennis van zijn gehoor. Het laat ons zien hoe wij het genoemde beginsel moeten hanteren.
Huwelijk en seksualiteit
Ingrijpender nog dan het relativeren van het Bijbelse getuigenis over man en vrouw is dat van het niet ernstig nemen van het getuigenis over huwelijk en seksualiteit. Dat is daarom ingrijpender, omdat volgens de Bijbel zelf men hiermee zijn zaligheid op het spel zet. In 1 Kor. 6:9-11 lezen we het volgende: ‘Of weet gij niet, dat de onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet zullen beërven? Dwaalt niet; noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beërven. En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd, in den Naam van den Heere Jezus, en door den Geest onzes Gods.’
Belangrijk is te beseffen dat alle seksualiteit buiten het huwelijk voor de Bijbel een vorm van hoererij is. (vgl. ook Deut. 22:22-30). Daarmee is niet ontkend dat de ene vorm van hoererij ingrijpender is dan de andere. De wissel gaat niet om bij het al dan niet accepteren van stabiele homoseksuele relaties of transitie, maar bij het accepteren van seks voor het huwelijk. De eeuwen door werd hierover schuldbelijdenis noodzakelijk geacht. Een schuldbelijdenis die een publiek karakter had als de zonde ook publiek was. Zonder schuldbelijdenis daarover kon men immers het koninkrijk van God niet ingaan.
Als men dit niet meer nodig acht, is acceptatie van homoseksuele relaties en van transitie een kwestie van tijd. Immers niet de Bijbel is dan maatgevend – zeker niet als het gaat om het beërven van Gods koninkrijk – maar de maatschappelijke consensus. Dan zie je wel dat kerken en christenen die consensus nog een Bijbelse en christelijke kleur willen geven.
Juist op het gebied van huwelijk en seksualiteit moeten de kerk en een tegencultureel geluid laten horen en een tegenculturele houding tonen. Dat hebben de eerste christenen gedaan. Dat deed de Vroege Kerk en wij moeten het ook doen. Wat wij zien is dat christenen die in de brede zin van het woord orthodox willen zijn, met een beroep op de grote nood van mensen een transitie of stabiele homoseksuele relatie als noodoplossing geoorloofd zien.
Ik wil de nood van hen die transgendergevoelens of homoseksuele gevoelens hebben niet ontkennen, maar de vraag is of wij die nood onder de koepel van het Bijbelse getuigenis moeten zetten of het Bijbelse getuigenis onder de koepel van die nood. Wie dat laatste doet, zal dat ook moeten doen bij singles met heteroseksuele gevoelens voor wie het gemis van seksueel contact ondraaglijk wordt.
Bij deze benadering is de gedachte dat God anders zal oordelen dan Hijzelf in Zijn Woord heeft geopenbaard. Maar waar is die gedachte op gegrond. Vaak wordt dan gezegd: wij moeten het oordeel aan God laten, maar dat betekent toch niet dat wij moeten aannemen dat God anders is dan Hij Zichzelf heeft geopenbaard. We moeten dan aannemen dat er op de regel dat een mens wedergeboren moet worden uitzonderingen zijn. Dat kan je alleen aannemen als je een verschil ziet tussen de Bijbel en het Woord van God. Dan verwijst de Bijbel wel naar Gods Woord, maar is niet meer dan een eerste en primaire neerslag ervan.
Mij is in dit verband wel gezegd: U zou hier toch ook anders over kunnen gaan denken? Ik meen van niet, omdat Gods Geest Gods Woord in mijn hart heeft geschreven. Echter, met het oog op de argumentatie wil ik er dan vanuit gaan. Dan is mijn antwoord: Ga er dan niet van uit dat God anders zal oordelen, omdat ds. De Vries van gedachten is veranderd. Zijn Woord is waar, los van wat ik geloof. Dat staat om maar zo te zeggen los van mijn bevinding.
De Bijbel leert ons dat bij het kennen van Christus navolging van Christus behoort. Navolging betekent ook zelfverloochening en in Zijn kracht tegen jezelf strijden. Aan de navolging van Christus is voor de één een hogere prijs verbonden dan voor de ander. De één zal een zwaardere strijd moeten voeren dan de ander. Laat echter dit duidelijk zijn dat genade zonder zelfverloochening en een levenslange strijd tegen jezelf, goedkope genade is en niet de genade die God ons om Christus’ wil schenkt en waarin Hij ons doet delen door de kracht van Zijn Geest.
Bijbel en wetenschap
Hoe verhouden zich de Bijbel en de wetenschap? Bijbel en wetenschap hebben elk hun eigen focus. De Bijbel is ons gegeven opdat wij als gevallen mensen God weer echt leren kennen en dat door Zijn Zoon Jezus Christus. De wetenschap doorzoekt deze werkelijkheid. Elke wetenschap heeft zijn eigen terrein en in overeenstemming daarmee ook weer eigen regels.
In een aantal gevallen is er niet tot nauwelijks sprake van overlap. Ik denk aan chemie, economie, wiskunde. Hoewel als je wiskunde onderzoekt, kan je je de vraag stellen, waarom is wiskunde mogelijk? Waarom kunnen we met wiskundige formules deze werkelijkheid beschrijven? Het antwoord op die vraag blijkt altijd wetenschappelijk gekleurd.
Er zijn ook meerdere terreinen waarop overlap is tussen de Bijbel en wetenschap, maar waar het eigen perspectief van elk sterk naar voren komt. Ik noem als voorbeelden psychologie en sociologie. Je kunt bekering ook vanuit psychologisch perspectief beschrijven en de vroegste christelijke kerk vanuit sociologische categorieën beschrijven. Van groot belang is dan wel te beseffen dat dit deelperspectieven zijn. Zij onthullen niet wat bekering en wat de christelijke kerk in de diepste zin van het woord zijn. De waarheidsvraag blijft buiten beschouwing.
Ook van de natuurwetenschappelijke beschrijving van de werkelijkheid moet je zeggen dat het een perspectief is en bepaald niet aan de volledige werkelijkheid recht doet. Inmiddels al weer heel wat jaren geleden heeft de Delftse hoogleraar A. van den Beukel, die overigens geen orthodox christen is, daarop gewezen in zijn boek De dingen hebben hun geheim. Een natuurwetenschappelijke beschrijving is per definitie een reductie.
Als het gaat om de Bijbel en wetenschap, dan moet de Bijbel het primaat hebben. Met betrekking tot wetenschap is van belang een verschil te maken tussen harde feiten en theorieën gebaseerd op die feiten. Wanneer we het over de Bijbel hebben, moeten wij beseffen dat wij als het gaat om het verstaan ervan ten dele kennen. Wel is van belang in overeenstemming met het zelfgetuigenis van de Schrift, vast te houden aan het gegeven dat de Bijbel de stem is van God en objectieve en vaste inhoud heeft.
We miskennen de aard van de Schrift, als voor ons de Schrift niet meer is dan de eerste en primaire neerslag van menselijke reacties op de openbaring. Dan krijgt de menselijke factor een zelfstandige betekenis. De Bijbel is dan niet langer rechtstreeks het Woord van God en de Bijbelschrijvers kunnen niet meer als secretarissen van de Heilige Geest worden gezien (een beeld dat niet wijst op de modus maar het resultaat van de inspiratie). De Bijbel wordt dan het boek van God én mensen.
Kan aanvaarden van de evolutietheorie samengaan met geloof in de Bijbel?
Ik kan niet alle vragen op het gebied van het Bijbels getuigenis over het ontstaan van de wereld en wetenschappelijke inzichten daarover beantwoorden. De Bijbel zegt ons niet welke processen God heeft gebruikt in de zesdaagse scheppingsweek. Wel is duidelijk dat de mens wezenlijk van de rest van de schepping, ook van de bezielde schepping is onderscheiden. Dit is niet te verenigen met onvoorwaardelijke acceptatie van de evolutieleer.
De Bijbel leert ons dat de mensheid afstamt van één mensenpaar die aanvankelijk het paradijs als woonplaats hadden. Wie de evolutieleer aanvaardt, moet het historische paradijs opgeven. Zondige gevoelens en begeerten zijn dan niet zozeer verbonden met erfzonde, maar een restant van dierlijk gedrag dat te maken heeft met het proces van evolutie. De dood van de mens is geen gevolg van de zonde, maar behoort bij het leven.
Lezenswaardig is in dit verband nog altijd het boek Ik ben de Alpha van ds. G. Boer, een bundel Bijbellezingen (gehouden in de Hervormde gemeente van Huizen in 1964) over Genesis 1. De auteur worstelde ook met vragen rond de ouderdom van de aarde, maar als het gaat om zaken als pre-adamieten is hij volkomen duidelijk. Boer schrijft dan onder andere:
‘Maar weet ge, de gedachte dat Adam en Eva schimachtige figuren zijn, wint hand over hand veld, ook in kringen waar wij dit niet verwacht hadden. Daarom wil ik u wapenen voor een strijd die op de scholen reeds gaande is en van lieverlede de gemeenten binnendringt. Wie Adam laat verdampen in de nevelen van de oer¬geschiedenis, heeft de heilige Schrift naar haar zelfgetuigenis tegen zich. Ja, die heeft de Heilige Geest die van deze Schriften de auteur is tegen zich, die heeft God tegen zich. En dat heeft zich gewroken en zal zich verder wreken. Want wie Adam verliest, die verliest Christus. Wie de eerste mens afschrijft, die schrijft de tweede Mens af. Wie Adam tot een legendarische figuur maakt, die verliest de Christus der Schriften.’
Duidelijker en kernachtiger kan ik het niet zeggen. Wie overtuigt wordt in het licht van Gods heiligheid en majesteit wordt overtuigd van eigen verlorenheid en verdorvenheid, loopt vast met de evolutieleer en wie meegaat met de evolutieleer zet de deur open om het getuigenis van Gods heiligheid en onze verlorenheid steeds meer te relativeren.
Waarom is het zo moeilijk voor de mens de Bijbel te aanvaarden en absoluut gezag toe te kennen?
Heel eenvoudig, omdat ik er dan zelf aan moet. Niet mijn inzichten en gevoelens zijn het uitgangspunt en oriëntatiepunt, maar wat God zegt. Bekering betekent dat wij met Samuël leren zeggen: ‘Spreek, want Uw knecht hoort.’ En dan betekent ‘horen’ ook ‘gehoorzamen’. Intellectuele bezwaren tegen de boodschap van de Bijbel staan nooit op zichzelf. De diepste bezwaren tegen het christelijke geloof zijn altijd religieus en moreel.
Religieus, want men heeft moeite met het getuigenis dat er alleen toegang tot God is door Jezus Christus en dat er buiten het geloof in Hem geen zaligheid, is maar rampzaligheid. Moreel, want men wil een levensstijl en levenspraktijk handhaven, die strijdig is met de Schrift. Augustinus heeft zijn worsteling op dit punt uitvoerig beschreven in zijn Confessiones. In het zevende boek beschrijft hij hoe hij terugkeert naar de Kerk en zijn intellectuele bezwaren verdwijnen. Het achtste boek beschrijft hoe zijn morele bezwaren worden overwonnen. Dat is enkel te danken aan het wonder van Gods vernieuwende genade.
In de Christelijke Dogmatiek wordt uiteindelijk toch niet veel anders over realiteit van de eeuwige straf geschreven dan Berkhof en Berkouwer dat doen. Dit heft alles te maken met het feit dat Van den Brink en Van der Kooi evenals Berkouwer alleen in het kader van het (genade)verbond willen spreken en van Zijn genadige toewending tot de mens.
Huijgen lijkt nog dichter tegen Berkouwer aan te zitten. Daarbij zien we bij hem ook op dit punt heel duidelijk zijn geestverwantschap met Barth. Hij zei onlangs in een podcast van de EO het volgende: ‘Ik denk dat we moeten oppassen met het teveel invullen, maar ook moeten oppassen om te zeggen: God is zó goed, het komt allemaal in orde met ons. Daarvoor zijn de woorden van Jezus net iets te ernstig. Hoe het uitpakt is in Gods hand, daar hoeven wij geen oordeel over te hebben. Het positieve aan een oordeel is dat niet iedereen overal mee wegkomt. God neemt ons gedrag serieus.’
In de Christelijke Dogmatiek wordt uiteindelijk toch niet veel anders over de realiteit van de eeuwige straf geschreven dan Berkhof en Berkouwer dat doen. Dat heeft alles te maken met het feit dat Van den Brink en Van der Kooi evenals Berkouwer over God alleen in het kader van het verbond en Zijn genadige toewending tot de mens willen spreken.
Zowel binnen de gereformeerde gezindte als in evangelische kring wordt door theologen en ook op het grondvlak de realiteit van de twee wegen en van de twee eindbestemmingen gerelativeerd. Met een beroep op het feit dat wij niet mogen oordelen wordt vaak gesuggereerd dat wij niet mogen uitspreken dat God Zich op de jongste dat zal houden aan de maatstaven die Hijzelf heeft geopenbaard.
Met zulke geluiden zijn we heel ver verwijderd van de gereformeerde belijdenis. Ik noem vraag en antwoord 84 van de Heidelbergse Catechismus.
Vr 84. Vr. Hoe wordt het hemelrijk door de prediking des Heiligen Evangelies ontsloten en toegesloten?
Antw: Alzo, als, volgens het bevel van Christus, aan de gelovigen, allen en een iegelijk, verkondigd en openlijk betuigd wordt, dat hun, zo dikwijls als zij de belofte van het Evangelie met een waar geloof aannemen, waarachtig al hun zonden van God, om der verdiensten van Christus’ wil, vergeven zijn; daarentegen allen ongelovigen, en die zich niet van harte bekeren, verkondigd en be¬tuigd wordt, dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zolang als zij zich niet bekeren; naar welk getuigenis des Evangelies God zal oordelen, beide in dit en in het toekomende leven.
Daartegenover stel ik het getuigenis van R.C. Sproul, een man die wij als de geestelijke vader van de Chicago Statement on Inerrancy kunnen zien. Sproul groeide op in een gemeente met een liberale signatuur, maar kwam als student tot bekering. Niet lang daarna werd hij gewonnen voor de gereformeerde belijdenis. Hij was vooral bekend geworden door Ligioneer Ministries.
Sproul was ervan doordrongen dat we alleen in het licht van Gods heiligheid de grootheid van het Evangelie leren verstaan. In dit verband wees hij vaak op Jesaja 6. De profeet roept als hij zelfs maar iets van Gods heerlijkheid ziet, uit: ‘Wee mij want ik verga.’ Vele malen heeft Sproul een preek over dit hoofdstuk uit de Bijbel gehouden.
Het gemis van het besef van Gods heiligheid zag Sproul als één van de grootste bedreigingen voor de kerk. In relatie met Gods heiligheid was Sproul diep doordrongen van de werkelijkheid van de eeuwige rampzaligheid. Daarin wist hij zich een leerling van Jonathan Edwards, maar bovenal van de Schrift zelf. Meer dan eens wees hij erop dat wij binnen de Bijbel het meeste onderwijs van de realiteit van de hel vinden op de lippen van Jezus Zelf.
Op de vraag of zaken als een poel die brandt van vuur en sulfer en de buitenste duisternis geen beeldspraak is, kon hij antwoorden dat dit inderdaad het geval is, maar dat de werkelijkheid nog erger is dan zelfs deze beeldspraak ons doet vermoeden. Dat mensen moeite hadden met de realiteit van de rampzaligheid – en dan vooral het eeuwigdurend karakter ervan – kon Sproul goed begrijpen. Hij kon daar zelf ook mee worstelen, niet in de laatste plaats als het ging om mensen buiten de kerk aan wie menig christen een voorbeeld kon nemen.
Echter, zo zei hij: ‘Ik ken in ieder geval één persoon van wie het volkomen terecht is, dat hij voor eeuwig verloren gaat en dat is R.C. Sproul.’ Hij kon zeggen dat de Heere hem dat had geleerd en hoopte dat elk van zijn hoorders zo zijn eigen naam leerde invullen. Sproul betuigde ook dat hij mocht weten dat Christus hem had vrijgekocht en verlost van de toekomende toorn. Dat vervulde hem met verwondering en blijdschap.
Afronding
Ik ga afronden. Lees dagelijks biddend de Bijbel om God te leren kennen, jezelf en de Heere Jezus Christus. De Bijbel werpt licht over de gehele werkelijkheid, maar focus van de Bijbelse boodschap is toch de verzoening met God door Christus’ bloed en de vernieuwing door Gods Geest. Laten we daarom ook telkens vragen: ‘Maak in Uw Woord mijn gang en treden vast’ en ‘Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?’ Eenmaal wordt heel deze werkelijkheid vernieuwd. Het nieuwe Jeruzalem zal neerdalen uit de hemel, maar om die stad binnen te gaan, is het nodig om hier in dit leven de lof van het Lam te gaan bezingen.
Weggroeien van het volstrekte gezag van de Schrift is altijd verbonden met het weggroeien van deze focus. Relativering van het gezag van de Schrift staat eigenlijk niet los van het feit dat de vraag naar de persoonlijk zaligheid naar de achtergrond verdwijnt. Die wordt als vanzelfsprekend voorondersteld. Omgekeerd staat blijven bij en terugkeer tot het onvoorwaardelijk buigen voor het gezag van de Schrift nooit los van het feit dat men is geraakt door de boodschap van zonde en genade, dat Christus niet alleen voor anderen maar ook voor mij de Zaligmaker is Die redt van de toekomende toorn.
Een christen is een rentmeester en heeft hier op aarde een taak, maar bovenal is een christen een pelgrim die de Bijbel als reisgids heeft naar het nieuwe Jeruzalem. Hier wandelen we door geloof. Geloof is zowel een zeker weten als vast vertrouwen. Zeker weten dat alles wat God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft waarachtig is. Een vast vertrouwen dat niet alleen aan anderen maar ook aan mij om Christus’ wil vergeving van zonden is geschonken en er daarom de begeerte is uit Hem, door Hem en tot Hem te leven.
Dit artikel is met toestemming overgenomen en eerder verschenen op oorsprong.info, geschreven door Piet de Vries. bron foto: pixabay