Een uitleg van het laatste boek van de Bijbel. Deel 27. Openbaring 2:19-20.

Nadat de Heere zich als de Zoon van God openbaart, zegt Hij tegen de gemeente in Thyatira: ‘Ik ken uw werken, de liefde, het dienstbetoon, het geloof, uw volharding en uw werken, en ook dat de laatste meer zijn dan de eerste’ (Openb. 2:19).

Hoewel de Heere aan Thyatira zeer gewichtige dingen te verwijten heeft, prijst Hij haar vooraf zeer. Zo is onze God! Hij is rechtvaardig en ziet niets over het hoofd, van wat u omwille van Zijn Naam gedaan hebt. Hij weet precies wat Zijn liefde voor uitwerking bij u heeft. Hij onderzoekt de mate van uw geloof; Hij registreert uw geduld. Naar buiten toe was Thyatira een prachtige gemeente. De Heere verklaart tegenover haar zelfs dat haar activiteit kwantitatief toeneemt, want er staat ‘dat de laatste meer zijn dan de eerste’. In tegenstelling tot de gemeente in Smyrna die passief verdrukking moest ondergaan, was deze gemeente actief in de dienst van de Heere. Maar juist hier blijkt dat grotere activiteit ernstige zonde kan verbergen. Want meteen daarna gaat de Heere verder:

‘Maar Ik heb enkele dingen tegen u: dat u de vrouw Izebel, die van zichzelf zegt, dat zij een profetes is, ongemoeid haar gang laat gaan om te onderwijzen en Mijn dienstknechten te misleiden, zodat zij hoererij bedrijven en afgodenoffers eten’ (Openb. 2:20).

Wat de verheven Heere tegen Thyatira heeft, weegt des te zwaarder, omdat het een verborgen kwaad is dat alle bestaande toewijding aan de Heere doet verbleken. ‘Een beetje zuurdeeg doorzuurt het hele deeg’ (Gal. 5:9).

Met de vrouw Izebel wordt niet eenvoudigweg een persoon bedoeld. Deze vrouw vertegenwoordigt eerder een systeem, een verderfelijke leer. Vier keer komt in Openbaring een vrouw voor als zo’n symbolisch-profetische voorstelling, en wel in positieve als negatieve zin. In positieve zin: ‘Zijn vrouw; de bruid, de vrouw van het Lam’ (Openb. 19:7; 21:9). Dat is het totale organisme van de gemeente van Christus. ‘een vrouw, bekleed met de zon’ (Openb. 12:1) is Israël in zijn heilshistorische betekenis; het overblijfsel dat door de verdrukking heen gered wordt. Een symbolisch negatieve voorstelling is ‘een vrouw … op een scharlakenrood beest, de grote hoer’ (Openb. 17:1,4). De grote hoer is een beeld voor de afvallige kerk in de eindtijd die met de machthebbers van deze aarde politieke hoererij bedrijft. Hier in Openbaring 2 zien wij de vrouw Izebel die zich profetes noemt.

Een dwaalleraar probeert altijd zichzelf te profileren en spreekt veel over zichzelf. Dat doet ook de satan, want de Heere Jezus zegt over hem: ‘Die was een mensenmoordenaar van het begin af, en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij vanuit wat van hemzelf is, want hij is een leugenaar en de vader van de leugen’ (Joh. 8:44).

De Heere uitte bezwaar bij de gemeente in Thyatira: ‘Maar Ik heb enkele dingen tegen u: dat u de vrouw Izebel …’ Met andere woorden: ‘dat u deze leer in de gemeente duldt.’ Het is een noodlottige tolerantie waarover de Heere hier spreekt!

De vrouw Izebel kennen wij al uit het Oude Testament. Zij was in Tyrus, de Fenicische havenstad, opgegroeid. Haar vader, koning Ethbaal, was ook werkzaam als priester van de Astarte en offerde aan de Baäl. De Feniciërs, een zeevarend volk, handelden in edelhout, goud en kostbare (edel)stenen. Ze woonden in verschillende bloeiende steden rondom de Middellande Zee. Door zijn huwelijk met de phoenicische Izebel hoopte de Israëlitische koning Achab, zich verzekerd te hebben van de vriendschap van de sterkste handelsmacht. Izebel werd hem echter noodlottig. Zij bracht het koninkrijk Israël alleen maar ongeluk, verwarring en nood. Zij voerde de afgodendienst in en werd de moordenares van een profeet. Daarmee verstomde het profetische Woord in Israël.

‘Maar Ik heb enkele dingen tegen u: dat u … ongemoeid haar gang laat gaan …’, zegt de Heere tegen Thyatira. De valse profetes Izebel verstikt het profetische Woord. Waarschijnlijk daarom spreekt de Heere hier zeer weinig over Zijn Komst. Alleen tot degenen in Thyatira, ‘voorzover zij deze leer niet hebben’, spreekt Hij: ‘Houd vast aan wat u hebt totdat Ik kom’ (Openb. 2:25). Als het profetische Woord dat tot heiliging dwingt, uit een gemeente weggedrongen wordt, trekt er een andere geest naar binnen. Dan komt de geest van vermenging en hoererij. Deze geest van tolerantie grijpt in onze dagen op een verschrikkelijke manier om zich heen. De psalmdichter zegt treffend: ‘Zou de zetel van het verderf een verbintenis met U aangaan, die onheil sticht bij verordening?’ (Ps. 94:20).

MIDDERNACHTSROEP 2021-06 WIM MALGO (1922–1992)

Vergelijkbare berichten