In de (voorlopig) laatste coronapersconferentie op 24 juni jl. sprak premier Rutte onder andere over het zingen in de kerk. Voordat ik inga op wat hij daarover zei, wil ik eerst iets zeggen over wat zingen voor de gelovige en vooral voor God de Vader en de Heer Jezus betekent. Met de gelovige bedoel ik iemand die berouwvol zijn zonden aan God heeft beleden en in het geloof heeft aanvaard dat de Heer Jezus voor zijn zonden is gestorven. Zo iemand weet en belijdt met grote dankbaarheid dat hij een kind van God is. Door de Geest van God, Die in hem woont, zegt hij “Abba Vader”. Door diezelfde Geest zijn de gelovigen tot één lichaam, de gemeente van de levende God, gevormd.

Het bewustzijn verlost te zijn van zonden en niet meer op weg te zijn naar de hel, maar naar het Vaderhuis, is een oorzaak om God en de Heer Jezus eeuwig voor te prijzen. Dat kan toch niet anders? De gemeente verlangt ernaar om te zingen van haar Heiland. Zingen is een uiting van een hart dat vol is van Hem, Die is gekomen om mensen te redden.

Zingen hoort bij een verlost volk. De eerste keer dat er in de Bijbel sprake is van zingen, gebeurt dat door Israël, Gods aardse volk, nadat het uit Egypte is verlost en veilig aan de andere kant van de Rode Zee is aangekomen, terwijl de macht van de vijand is verbroken (Ex 15:1). Dit lied van verlossing wordt in de eindtijd ook gezongen (Opb 15:2-3). Gods hemelse volk, de gemeente, zal dit lied tot in eeuwigheid zingen als het lied van het Lam (Opb 5:9-14). Door het Lam zijn de Israëlieten verlost; door het Lam zijn alle gelovigen van alle tijden verlost.

Er is ook een bijzondere verbinding tussen zingen en het avondmaal. Dat kunnen we afleiden uit de instelling ervan door de Heer Jezus. Na de instelling zingen zij de lofzang (Mat 26:26-30). Daarom is het zo mooi dat het avondmaal van de gemeente wordt omgeven door het zingen van de verlosten samen met de Heer Jezus. We lezen daarover in Hebreeën 2. Daar zegt de Heer Jezus, nadat de nauwe relatie tussen de gelovige en Hem is vastgesteld: “Ik zal Uw Naam aan Mijn broeders verkondigen, in [het] midden van [de] gemeente zal Ik U lofzingen” (Heb 2:11-12).

Dit vers in Hebreeën 2 is een citaat uit Psalm 22 (Ps 22:23). Deze psalm spreekt op indringende wijze over het werk van de Heer Jezus aan het kruis als de Drager van de zonden van hen die in Hem geloven en ook over Zijn opstanding. Door Zijn opstanding zijn de gevolgen van dat enorme werk zichtbaar geworden. Een van de resultaten is dat Hij de Naam van Zijn Vader verkondigt aan hen die Hij “Mijn broeders” noemt (Joh 20:17).

En daar blijft het niet bij. Zijn verkondiging levert een nieuw resultaat op, namelijk dat Hij in het midden van Zijn broeders, de gemeente, en samen met hen, een lofzang zingt. Hijzelf heft de lofzang aan “in [het] midden van [de] gemeente”. Zijn lied is de dankbare lofzang als antwoord op het feit dat God Hem heeft opgewekt en verheerlijkt. En als resultaat van Zijn werk mogen wij daarmee instemmen. Is dat niet groot?

En wat zegt premier Rutte als woordvoerder van de regering? Zingen is verboden, of wordt sterk afgeraden, vanwege het besmettingsgevaar – het is op het moment van dit schrijven niet duidelijk wat er nou precies wordt bedoeld, maar is in het kader van dit artikel ook niet belangrijk. Hij doet de suggestie om in plaats van een lied te zingen het lied voor te lezen en voegt eraan toe dat het misschien wel een nieuwe traditie kan opleveren. Er komt nog een richtlijn over zingen van het RIVM.

Diezelfde premier zegt, zonder enige blijk van schaamte, dat ook sekswerkers hun gang weer kunnen gaan, uiteraard zonder enige beperking, want dat kan in dat ‘beroep’ niet. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Dat is het natuurlijk, helaas, ook. Maar toch niet voor de gelovige? Die is toch wel zo wakker en nuchter dat hij onder andere daaraan ziet hoe ver God en Zijn Woord uit de Nederlandse samenleving en regering zijn verbannen? Hoe zou een dergelijke, ver van God en Zijn Woord afgeweken overheid iets zinnigs kunnen opmerken of aanbevelen over de dienst aan God, iets dat tot meerdere eer en glorie van God en Zijn Christus zou zijn?

In Psalm 14 staat: “De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God” (Ps 14:1a). De dwaas is een ongoddelijke. Hij is geen atheïst, maar iemand die in zijn leven bewust geen rekening houdt met God. Hij negeert God bewust als niet interessant. Zijn leven draait alleen om zichzelf. Hij handelt helemaal naar eigen inzicht, zonder ook maar op de geringste wijze met God rekening te houden. Als er geen rekening wordt gehouden met God, heeft dat ook schadelijke gevolgen voor de omgeving van de dwaas. Er is een onlosmakelijk en onmiskenbaar verband tussen het godsdienstige verval en het sociale verval. Wie God buitensluit, wordt een ramp voor zijn medemensen. Dit is de werkelijke ramp, waarmee de gelovigen te maken hebben en steeds meer mee te maken krijgen.

Zeker, er is geen overheid dan van God. Dat zegt Gods Woord in de brief aan de gelovigen in Rome (Rom 1:7; 13:1). Daarom moeten we de overheid onderdanig zijn op alle terreinen van het maatschappelijke leven. Dat geldt ook als het een overheid betreft die, zoals destijds in Rome, zich wreed tegenover de gelovigen gedraagt. Paulus, de schrijver van deze brief, heeft dat aan den lijve ondervonden. Hij is – volgens de traditie – op bevel van de Romeinse keizer Nero door onthoofding gedood.

Als de overheid zich echter gaat mengen in de inhoud van het samenzijn van de gemeente, moeten we God meer gehoorzaam zijn dan mensen (Hand 5:29). Het doet me denken aan de regering in China die haar greep op en invloed in de kerken en huisgemeenten steeds meer laat voelen. Zo wil die regering dat er tijdens de diensten ook communistische liederen worden gezongen. Er ligt ook een plan van de regering om de Bijbel te laten herschrijven. Men wil dat er communistisch gedachtegoed in wordt verwerkt. Zo ver gaat het bij ons niet, maar we worden als plaatselijke gemeenten wel met een inmenging van de overheid geconfronteerd, die niet eerder zo sterk is geuit.

We moeten ons niet laten verleiden tot onverstandig handelen omdat bepaalde maatregelen van de overheid in verband met covid-19 ons mogelijk niet bevallen. Wat we kunnen, moeten we doen. Het gaat mij erom wie de leiding over ons persoonlijke en gemeenschappelijke leven heeft, wie onze raadgever is. Boven alles, ook boven de regering die boven ons is gesteld en die we hebben te erkennen, is dat de Heer Jezus. Een van Zijn Namen is “Raadsman” (Jes 9:5). De regering die boven ons is gesteld, houdt geen rekening met God. Op de persconferentie is gezegd dat wij, 17 miljoen landgenoten, het met elkaar voor elkaar hebben gekregen het virus zover te beteugelen, dat de maatregelen versoepeld kunnen worden. Wij hebben deze versoepelingen zelf verdiend. Geen enkel woord van dank aan God.

Dat hoeft ons niet verbazen, maar zal ons extra motiveren om voor de regering te bidden. Paulus roept daar ook toe op (1Tim 2:1-2). Hij doet dat, terwijl er in zijn tijd een Godvijandige overheid is. Het openbaar gebed zal een goddeloze of Godvijandige overheid laten merken dat de gelovigen geen opstandelingen zijn. Het gaat er ook niet in de eerste plaats om de overheid er door het gebed toe te bewegen de gelovigen ter wille te zijn. Zoals al is opgemerkt, heeft Paulus dat aan den lijve ondervonden. Het gebed is dan ook vooral van belang om de gelovige zelf innerlijk te bewaren voor gevoelens van opstandigheid en verbittering. Door het gebed stijgt de gelovige boven de heersende situatie uit. Gebed maakt het hart “rustig en stil” te midden van beproevingen van het geloof. Wat voor beslissingen de regering ook neemt, de Heer vraagt dat wij aan de overheid onderdanig zijn. Die houding mogen we niet verloochenen, ook niet als we in een bepaald geval de Heer meer gehoorzaam moeten zijn dan de overheid.

We kunnen hier wellicht van Daniël leren. In Daniël 6 wordt een wet van Meden en Perzen uitgevaardigd dat niemand in het hele wereldrijk van de Meden en Perzen tot iemand anders mag bidden dan alleen tot Darius, het hoofd van dat rijk. Het hele rijk gaat op slot voor elke god, ook voor de ware God. Wie het gebod overtreedt, wordt in de leeuwenkuil geworpen. Als Daniël ervan hoort, dient hij geen verzoek tot ontheffing bij de koning in. Hij zoekt ook niet het gesprek met zijn tegenstanders. Hij gaat direct naar huis.

Thuisgekomen gaat hij naar zijn bovenvertrek om naar zijn gewoonte, “precies zoals hij voordien had gedaan”, zoals er kernachtig staat, te bidden en te danken (Dan 6:11). Om zijn ‘buren’, die op de loer liggen om hem aan te klagen, maakt hij zich niet druk. Ook doet hij de ramen niet dicht uit angst om te worden gezien. Evenmin past hij zijn houding en gebedstijden aan. Hij doet alles “voor het aangezicht van zijn God”. God is “zijn God”, wat aangeeft dat hij een persoonlijke relatie met God heeft. Hier zien we het geheim van zijn rustige onverschrokkenheid: hij bidt niet voor het aangezicht van mensen, maar voor het aangezicht van zijn God. Als hij wordt gearresteerd en in de leeuwenkuil wordt geworpen, verzet hij zich niet. Wij weten de uitkomst, hij wist die niet.

We kunnen wel zeggen dat Nederland en Europa al enige tijd op slot zitten voor de ware God, de Vader van onze Heer Jezus Christus. Dat is niet begonnen met de ‘intelligente lockdown’, maar daardoor is dit ‘afgesloten’ zijn voor God wel onmiskenbaar openbaar geworden. Telkens beriep en beroept men zich op de wetenschap. Van enig roepen tot God was en is geen sprake. De enige god waarvoor men knielde en knielt, is de god van de wetenschap. En wat levert dat op? Angst.

De gelovige was iemand die zijn hele leven door aan angst voor de dood onderworpen was (Heb 2:15). Hij is van die angst verlost door Hem Die door Zijn eigen dood de duivel, die de macht over de dood had, heeft tenietgedaan. De gedachte daaraan maakt blij en dankbaar. De Vader en de Zoon verlangen ernaar dat van ons te horen. Wat hebben wij ervoor over om door te gaan met wat voor ons, en vooral voor de Heer Jezus en de Vader, zo waardevol is? Onze situatie is lang niet zo spannend als die van Daniël. We kunnen onze situatie sowieso niet één op één vergelijken met situaties van gelovigen uit het verleden of in het heden. We kunnen er wel van leren, zeker als het gaat om voorbeelden in de Bijbel. Daarvoor zijn ze juist voor ons in Gods Woord opgeschreven (1Kor 10:6,11; Rom 15:4; zie ook Heb 11:35b-40).

Het goede nieuws is, dat zangkoren wel mogen zingen. De (plaatselijke) gemeente is toch een zangkoor? Laten we kijken naar de Heer Jezus en naar Zijn werk op het kruis. Dan kunnen we toch niet ophouden over Hem en tot Zijn eer te zingen?

Ger de Koning
Middelburg, 30 juni 2020

Vergelijkbare berichten