Een uitleg van het laatste Boek van de Bijbel. Deel 3. Openbaring 1:1-7.
Dat is het kernstuk, de eigenlijke Boodschap van de Openbaring: ‘Zie, Hij komt met de wolken …’ (Op. 1:7). Johannes laat ons Jezus zien als de koninklijke Heere, aan Wie God alle oordelen en alle autoriteit in hemel en op aarde gaf. Alles is de handen van Jezus! Want nadat Hij aan het kruis van Golgotha de schuldvraag van de mensheid heeft opgelost, zal Hij nu aan het einde van deze wereldtijd de machtsvraag definitief oplossen.
Het is voor kinderen van God een wonderbaar feit dat door het geloof beide vragen in beginsel al zijn opgelost, dat betekent: De Heere Jezus heeft ons door Zijn bloed gereinigd van de schuld van de zonde, en Hij heeft ons ook verlost uit de macht van de zonde. ‘Want de zonde zal over u niet heersen’ (Rom. 6:14). Waar we nog niet van verlost zijn, dat is de aanwezigheid van de zonde, de zonde in ons. ‘Want ik weet dat in mij, dat is mijn vlees, niets goeds woont’ (Rom. 7:18). Uit dit feit is verklaarbaar, waarom gelovigen soms tot ware monsters worden. Ze staan nog niet onder de heerschappij van de Geest van God. Maar de overwinning is er! Paulus roept uit: ‘Maar God zij dank, Die ons de overwinning geeft door onze Heere Jezus Christus’ (1 Kor. 15:57).
Wat is het fundament van Zijn wederkomst? Zijn liefde. Op grond van deze liefde heeft Hij zich een gemeente gekocht met Zijn eigen bloed. Wat geweldig, als er in Openbaring 1:5 in één adem wordt gezegd: ‘En van Jezus Christus, Die de trouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit de doden en de Vorst van de koningen der aarde. Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed’. Volgens ons natuurlijke denken zou het eigenlijk anders moeten luiden, namelijk: Eerst gewassen, dan liefgehad. Maar het is nu eenmaal juist omgekeerd: Hij had ons lief, toen we nog in het vuil van onze zonde waren: wereldmensen, die Zijn vijanden waren en duivelse dingen najaagden.
Het resultaat van deze onuitsprekelijk grote liefde is onvoorstelbaar: Nadat Hij ons met Zijn bloed heeft gewassen, heeft Hij ons ook tot ‘koningen en priesters voor God en Zijn Vader, Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen’ (Op. 1:6). En direct daarop aansluitend volgt de belofte: ‘Zie, Hij komt …’ (v. 7).
Waarom moeten wij, nadat wij ons bekeerd hebben, nog hier op aarde blijven? Het zou toch het beste zijn om meteen maar in de Heerlijkheid in te gaan? De diepe zin van ons zijn hier op aarde is die, dat wij de overwinning van Jezus Christus tot aan Zijn Openbaring zichtbaar dienen te maken. Dat is onze door de tijd begrensde taak, totdat de machtsvraag door Hem persoonlijk, zichtbaar, wordt opgelost. Daarom hebben we in Hebreeën 2:8 deze schijnbare tegenspraak: ‘Alle dingen hebt U onder zijn voeten onderworpen. Want bij het onderwerpen van alle dingen aan Hem heeft Hij niets uitgezonderd wat Hem niet onderworpen is. Nu zien wij echter nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn.’
Waarom zien wij het nog niet? Omdat we nog op aarde zijn. Maar wij zijn overwinningsdragers; wij dragen de banier van Jezus. We hebben in deze tussentijd – tussen Zijn eerste en Zijn tweede komst – de verantwoording om de overwinning van Jezus te handhaven. Paulus heeft dat heel magistraal uitgedrukt: ‘En God zij dank, Die ons in Christus altijd doet triomferen en door ons de geur van Zijn kennis op iedere plaats openbaar maakt’ (2 Kor. 2:14).
Met andere woorden: Voordat Hij zich nu zichtbaar zal openbaren, openbaart Hij zich door ons. Paulus bezigt hier een beeld uit het leven van de oude Grieken: De overwinnaars in wedstrijden, de toenmalige ‘Olympiaden’, werden onder stormachtige bijval door duizenden toeschouwers in triomfoptochten in de arena rondgedragen. Ze werden, zoals Paulus het zegt, met een vergankelijke krans, met een vergankelijke kroon gekroond. En verder zegt hij, dat wie Jezus in het hart draagt, te allen tijde in triomfoptochten wordt rondgedragen, en daardoor de geur van Zijn kennis verspreidt. Dat betekent dat de werkelijkheid van de overwinning van Jezus Christus overal wordt verspreid.
Hoe ziet het er, voor wat dit betreft, bij u uit? Op de plaats waar u werkt? Uw beroep, hetzij hoog of laag, speelt daarbij geen rol. Het gaat er alleen maar om dat u ‘in triomfoptochten wordt rondgedragen’, en dat overal waar u met mensen in aanraking komt, de geur van Zijn kennis wordt verspreid. Paulus spreekt ook over zijn persoonlijke ervaring: ‘Maar toen het God … behaagde Zijn Zoon in mij te openbaren’ (Gal. 1:15,16).
Maar de tijd is niet meer ver af, dat de Heere zich persoonlijk zal openbaren, en wel voor de ogen van de hele wereld: ‘Zie, Hij komt … en elk oog zal Hem zien’ (Op. 1:7). Dit openbaar worden van de Heere Jezus zal in snelle opeenvolging gebeuren. Zo luidt het bijvoorbeeld in hoofdstuk 1:1: ‘Wat spoedig moet geschieden’, of in hoofdstuk 3:11: ‘Zie, Ik kom spoedig’. In het laatste hoofdstuk van de Bijbel, in Openbaring 22, komt het zelfs vier keer voor: ‘… om Zijn dienstknechten te laten zien wat met spoed moet gebeuren’ (v. 6). ‘En zie, Ik kom spoedig’ (v. 7). ‘En zie, Ik kom spoedig’ (v. 12). ‘Ja, Ik kom spoedig’ (v. 20).
Het woord dat in de meeste vertalingen met ‘spoedig’ of ‘met spoed’ wordt weergegeven, zegt iets tweeledigs. Vooreerst heilshistorisch gezien: Hij komt spoedig, want duizend jaren zijn voor de Heere als een dag en een dag als duizend jaren. Hij is nu al ‘twee dagen’ weg; Hij zal dus spoedig komen! Eveneens wil het ook uitspreken dat het openbaar worden van de Heere Jezus Christus plotseling, dus slag op slag, zal gebeuren.
In Romeinen 9:28 staat geschreven: ‘Want een afsluitende en versnelde afhandeling in gerechtigheid zal de Heere op aarde uitvoeren, ja een summiere afrekening (Schlachter, red.)’ En in de HSV staat: ‘Want Hij voltooit een zaak en handelt die af in gerechtigheid. De Heere immers zal metterdaad Zijn zaak snel afhandelen op de aarde.’
MIDDERNACHTSROEP 2019-03 WIM MALGO (1922–1992)
Dit artikel is met toestemming overgenomen van Middernachtsroep.