13-Delige serie over het Bijbelboek Hebreeën
Deel 13a: pelgrimsreis van de gelovige, met praktische lessen
De schrijver beschouwt het leven van iedere gelovige als een pelgrimsreis. De gelovige is iemand die reist van de stad van het verderf (deze boze wereld, die eenmaal wordt vernietigd) naar de eeuwige, hemelse stad, de berg Sion, de stad van God (Hebr. 12:22, 26,27). In dit hoofdstuk leert de schrijver zijn lezers het gedrag dat hen moet kenmerken. Met zijn morele, praktische lessen en persoonlijke opmerkingen lijkt dit slot van de Hebreeënbrief op dat van andere nieuwtestamentische brieven.
Broederliefde en onderlinge relaties
Hebr. 13:1-3
De broederlijke liefde moet blijven. Zoals hoofdstuk 11 als thema geloof heeft en hoofdstuk 12 de hoop, is het thema van hoofdstuk 13 de liefde. Gelovigen moeten als leden van Gods gezin ook met elkaar liefdevol omgaan. Hieraan moeten wij te herkennen zijn, dit moet ons als lijm bij elkaar houden (Hebr. 2:10). Zoals Hij ons liefheeft, moeten wij elkaar liefhebben. Zijn oneindige liefde is de bron en de motivatie.
Jezus zegt in de bovenzaal: ‘Een nieuw gebod geef Ik u, dat u elkaar liefhebt; zoals Ik u liefgehad heb, moet u ook elkaar liefhebben’ (Joh. 13:34).
Hebreeën 13:1 is een gebod. Pelgrims moeten niet alleen ijverig en volhardend zijn in hun geloof en hoop (Hebr. 12:1,12), maar ook in hun brandende verlangen om elkaar lief te hebben, zoals de Heere Jezus hen heeft liefgehad. De schrijver is op het punt van de liefde niet gerust. Gebrek aan onderlinge liefde is altijd een teken dat de liefde voor de Heere Jezus ook verkoelt (1 Joh. 4:8).

Hebr. 13:2,3 maakt vers 1 heel praktisch, door het gebod tot gastvrijheid. Wij moeten gastvrij zijn voor medegelovigen, maar ook (en speciaal) als het vreemdelingen zijn. Daartoe roept het Nieuwe Testament ons op (Rom. 12:13; 1 Petr. 4:19). Gelovigen moeten hun huizen openstellen voor rondreizende dienaren van het Woord (Matt. 10:11,12; Hand. 9:43; 16:15, 21:8 en Filemon: 22) en voor de samenkomsten (Hand. 2:46). Er zijn broeders en zusters die hulp nodig hebben (Matt. 25:34-40). Door gastvrij te zijn hebben sommigen, zonder het te weten, engelen onderdak geboden. Dit wijst waarschijnlijk op Abraham (Gen. 18).
Wij zegenen anderen en worden zelf ook gezegend. Het is ook een gebod om aan de gevangenen te denken en aan hen die slecht behandeld worden. De eerste gelovigen kwamen hiervoor in actie. Als medegelovigen om hun geloof gevangen zaten, bezochten zij hen. Als gelovigen door benden waren ontvoerd, kochten zij hen vrij. Als broeders en zusters van hun bezittingen waren beroofd, voorzagen zij hen van al het nodige.
Het huwelijk
Hebr. 13:4

Naast de broederliefde is er ook de noodzaak van een reine huwelijksliefde. Het door God ingestelde huwelijk moet bij allen in ere worden gehouden. Gelovigen moeten weten en beseffen dat elke vorm van seksuele onreinheid het huwelijk ontheiligt. De door God geschapen mogelijkheid om door geslachtsgemeenschap als man en vrouw één te worden, mag alleen maar plaatsvinden binnen het huwelijk (Gen. 2:24,25). Het huwelijksbed wordt ontheiligd door overspel en hoererij. Het is een misdaad om zich als een derde erbij te voegen of één van de twee eruit te verdrijven. Wie zich hieraan schuldig maakt, overtreedt Gods orde en ruïneert andermans huwelijk.
Geldzucht, wortel van alle kwaad
Hebr. 13:5,6

Tevens wijst de schrijver hen op de zonde van hebzucht. Zij hadden financiële verliezen geleden (Hebr. 10:32-34), wat hun vrijgevigheid verminderd kan hebben en ertoe leiden alles te gaan doen om hun vroegere welstand te herwinnen. In 1 Tim. 6:10 lezen wij dat geldzucht de wortel is van alle kwaad. Wees tevreden met wat je hebt.
De Heere verzekert ons dat Hij voor ons zal zorgen:
(Deut. 31:6b)
‘…het is de HEERE, uw God, Die met u gaat. Hij zal u niet loslaten en u niet verlaten’;
(Ps. 118:6)
‘De Heere is bij mij, ik ben niet bevreesd. Wat kan een mens mij doen?’
De gelovige kan op de Heere vertrouwen. De Heere weet wat goed is voor hem of haar. Wij moeten werken, blijmoedig geven en de rest aan de Heere overlaten. Hij heeft altijd meer te geven. Bij Hem is de beurs nooit leeg (2 Kron. 25:9).
Voorgangers
Hebr. 13:7
Dit gedeelte gaat over gelovigen en hun geestelijke leiders en de onderlinge verhoudingen. De schrijver begint met de lezers te herinneren aan hen die de gemeente hadden gesticht. Zij hadden hen Gods woord gebracht, waardoor zij tot geloof zijn gekomen. De lezers hebben het einde van hun wandel gezien. Hun voorgangers zijn nu bij de Heere, maar hun geloof moeten zij navolgen.
In de gemeente van de Heere Jezus mag geen anarchie heersen. Ook nu moeten er erkende leiders zijn, die ervoor zorgen dat alles goed functioneert en niemand vergeten wordt. Alles moet in goede orde geschieden; dan is er blijdschap (1 Kor. 14:40). In elke gemeente behoren aangestelde opzieners te zijn, die toezien op zichzelf en de kudde. Zij moeten de gemeente van God hoeden, die Hij Zich door het bloed van zijn Zoon verworven heeft (Hand. 20:28).
Gemeentestichters laten een erfenis na, daarom moeten zij in ere gehouden worden. Hun nalatenschap was als volgt:
- 1) Zij hadden tot hen het Woord van God gesproken. Uit andere Bijbelgedeelten weten wij wat hiermee bedoeld wordt: de prediking van het rijke evangelie (Hand. 4:31; 8:25; 13:46), maar ook de onderwijzing in de grondbeginselen van Gods Woord. Het Nieuwe Testament is er duidelijk over dat de verantwoordelijkheid van de herders van de gemeente inhoudt de kudde geestelijk te voeden, dat wil zeggen, dus aan hun Gods Woord te brengen (Joh. 21:15-17, Hand.2:42; 6:2; 20:20-21; 27:31-32).
- 2) Zij hadden een leven geleid dat de moeite waard was om nagevolgd te worden. Wij hoeven er niet aan te twijfelen dat zij broederlijke liefde, gastvrijheid, reinheid en tevredenheid getoond hadden. Ook nu moeten leiders van de gemeenten voorbeelden voor de kudde zijn, zodat de gelovigen hen kunnen navolgen.
Jezus Christus, Dezelfde tot in eeuwigheid
Hebr. 13:8,9

Hun geestelijke leiders waren heengegaan en dreigden te worden vergeten. De schrijver spoort hen aan om bij alles het oog gericht te houden op de Heere Jezus Zelf, de grote Herder van de schapen (Hebr. 12:2,3). Voorgangers gaan heen, maar de Heere Jezus is en blijft voor eeuwig Dezelfde.
- Gisteren bewerkte Hij een volkomen verzoening voor al onze zonden door het offer van Zichzelf (Hebr. 7:27; 9:12,26; 10:10).
- Heden vervult Hij in het ware heiligdom de dienst van voorbede voor al de Zijnen hier op aarde (Hebr. 7:25).
- Tot in eeuwigheid is de Heere Jezus onze hulp, onze genade, kracht en onze leiding.
Elke nieuwe generatie moet de goede strijd van het geloof strijden, het eeuwige leven grijpen en de goede belijdenis afleggen (1 Tim. 6:12). Leiders komen en gaan, maar de Heere Jezus verandert nooit. De Heere Jezus verbindt ons aan elkaar en aan Hemzelf.
Éénmalige Offer reinigt ons van alle zonden
Hebr. 13:10-12
De schrijver waarschuwt zijn lezers om zich niet uit hun evenwicht te laten brengen door veelsoortige en ook vreemde leringen.
De verwijzing naar het altaar en ook de legerplaats maken duidelijk om welke vreemde leringen het gaat: het inzetten van Joodse ceremoniën in het geloof, zoals verplichte wassingen van het lichaam en het eten van het vlees van offerdieren, behorende bij de oudtestamentische tabernakeldienst. Dit was vroeger inderdaad voorgeschreven, maar al deze herhaaldelijke offers zijn niet meer nodig, omdat het éénmalige Offer van het lichaam van de Heere Jezus ons reinigt van alle zonden.
Sommige lezers waren in de war gebracht en dachten dat het naleven van die praktijken noodzakelijk waren voor de vergeving van de zonden. Vergeving op grond van telkens te herhalen ceremoniën is echter een verloochening van de genade van Jezus Christus. Met voedsel waarin ‘geen baat wordt gevonden’ , wordt niet het voedsel bedoeld dat nodig is om in leven te blijven, maar het gewijde vlees van ritueel geslachte dieren waarvan Joden hun heil verwachtten.

Wij hebben een Altaar
Dit had alles te maken met het ‘altaar’. Vlees van dieren kon alleen worden gegeten, als de dieren rein waren en ritueel waren geslacht (Lev. 11). Toen de Heere Jezus de Joodse voedselvoorschriften ophief (Mark. 7:19), deed Hij ook het ‘altaar’ weg, waar alles in het leven van de Joden om draaide.. Christus is nu ons Altaar en door Hem mogen wij voortdurend offers brengen aan God (Hebr. 13:10-16).
Het naleven van voedselvoorschriften heeft geen geestelijk nut, reinigt niet van zonde en brengt geen vrede met God. Het hart moet zijn vastheid niet vinden in voedsel maar in Gods genade (vers 9)! Genade is Gods goedheid voor wie het niet verdient. De Heere Jezus heeft door één daad de reiniging van de zonden tot stand gebracht (Hebr. 1:3; 2:9).
Het Griekse woord voor ‘gesterkt worden’ is een juridische term: wettelijk gegarandeerd. Het verschaft de gelovige absolute zekerheid over het volbrachte werk van de Heere Jezus op het kruis. Ook voor ons is de les duidelijk: reiniging van de zonde is een vrije gift van God. Het is niet te verkrijgen door rituele daden van de priesters, zoals offers ontsteken, wierook branden of zegenspreuken uitspreken en evenmin door eigen werken, zoals vasten en daden van berouw doen. Het offer waarin de Heere God kan rusten is dat van de Heere Jezus.
Sommige lezers ervaren het als een probleem dat het geloof geen zichtbare priester, tempel en offer heeft. Eerder in de brief waren zij erop gewezen dat de Heere Jezus hun offer is. Nu leren zij dat de Heere Jezus ook hun altaar is.
De Heere Jezus – Hogepriester, altaar en Offer
Gelovigen hebben geestelijk gesproken dus wel een altaar, een priester en een offer. Hun altaar is het kruis van Golgotha waar de Heere Jezus Zichzelf offerde voor al onze zonden. De nieuwtestamentische gelovigen ‘eten’ van dat altaar. Wij voeden ons met de Heere Jezus en Zijn volbrachte verlossingswerk. En wij weten ook dat Hij, de Hogepriester van onze belijdenis, in het ware heiligdom in de hemel voor ons bidt en pleit.
Om evenals als de Joodse gelovigen, tot wie de schrijver zich richtte, te begrijpen waarop hier gewezen wordt, moeten wij denken aan de Grote Verzoendag (Lev. 16). Op andere dagen mochten de dienstdoende priesters eten van het offervlees, maar van het dagelijkse zondoffer en het offer op de Grote Verzoendag mochten zij dit niet.
Wij leren hieruit dat het christelijke altaar op twee punten beter is dan het Joodse altaar:
1) De Grote Verzoendag bedekte de zonden tijdelijk. Het is een voorafschaduwing van het offer van de Heere Jezus Die de zonden voorgoed wegneemt.
2) Van het offer van de Grote Verzoendag mocht niemand eten. Met het offer van de Heere Jezus moet de gelovige zich echter voeden.
Wat het ‘zich voeden met Christus’ inhoudt, wordt duidelijk in Johannes 6. In beeldende taal nodigt de Heere Jezus hen uit om te komen tot het altaar, waarop Hij geofferd zal worden als de verzoening voor al hun en onze zonden. Om leven te ontvangen, moeten wij – in figuurlijke zin – Zijn vlees eten en Zijn bloed drinken (Joh. 6:48,53-56).
Het woord ‘want’ in vers 11 levert het bewijs van het nooit genoeg te waarderen voorrecht van de gelovigen. De oudtestamentische priesters kregen niets van het offer op de Grote Verzoendag, doordat het vlees van het zondoffer buiten de legerplaats werd verbrand. Daarentegen putten wij onze geestelijke kracht uit Christus en Zijn offer.
Grote Verzoendag een type – de Heere Jezus werkelijkheid
De lichamen van de op de Grote Verzoendag geofferde stier en bok werden buiten de Joodse legerplaats verbrand, omdat de zonden van het volk hierop waren gelegd. Daarom wijst vers 12 erop dat de Grote Verzoendag een type/toonbeeld is en de Heere Jezus de werkelijkheid. Het buiten de legerplaats verbranden is een voorafschaduwing het sterven van Jezus buiten de poort. Niet in de stad, maar op Golgotha trof Jezus Gods oordeel over onze zonden (Mark. 15:20).
Doel – prijs – plaats
Vers 12 brengt belangrijke zaken onder onze aandacht:
1) Het doel van het Offer. De Heere Jezus leed om het volk te heiligen. Wij kunnen God alleen aanbidden en dienen als heel onze schuld en verontreiniging is weggedaan.
2) De prijs van het Offer. De Heere Jezus heiligde Zijn eigen volk door Zijn eigen, reine bloed.
3) De plaats van het Offer. De Heere Jezus is ook de Zondedrager, Die door het volk wordt vervloekt, veracht, verworpen en buiten de poort gedood (Lev. 24:14; Num. 15:35).
Het is belangrijk dat er aandacht op gevestigd wordt dat de Heere Jezus ‘buiten de poort’ heeft geleden. Dit houdt in dat Hij buiten de heilige stad en ook buiten de tempel geleden heeft. Hiermee wordt eens te meer duidelijk, dat de dood van Jezus een radicale en complete breuk markeert met het judaïsme. Zijn sterven luidt een nieuwe fase in van het handelen van de Heere God met Zijn eigen volk.
Laten wij tot Hem uitgaan
Hebr. 13:13,14

Uitgaan tot de Heere Jezus is de juiste reactie. De schrijver roept zijn lezers op om volledig afstand te nemen van het judaïsme met zijn zichtbare altaar, zichtbare offers en zichtbare priesters en in het geloof uitsluitend te zien op de Heere Jezus.
De ware gelovige heeft part noch deel aan een godsdienstig systeem dat de Heere Jezus heeft verworpen. Ook wij moeten niets te maken willen hebben met hen, die de Heere Jezus verwerpen en wij moeten leren niet te vertrouwen op de zichtbare dingen. Wij moeten alle godsdienstige systemen verlaten en uitgaan naar de Heere Jezus, buiten de legerplaats en daar ook Zijn smaad dragen.
Verlaten – op weg gaan – doorgaan – verdragen
Net als de oudtestamentische heiligen zijn gelovigen pelgrims op aarde. Uit de Hebreeënbrief leren wij welke vier dingen daarvoor nodig zijn:
- 1) Het verlaten wat aan de wereld bindt.
- 2) Het op weg gaan naar een hemels heiligdom.
- 3) Het doorgaan tot het doel bereikt is.
- 4) Het onderweg ontberingen verdragen.
Gelovigen zijn pelgrims die op weg zijn naar het hemelse Jeruzalem.
‘Wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige’ (Hebr. 13:14). Deze brief is geschreven vlak voor de vernietiging van de tempel. De priesters hadden het voorhangsel hersteld en hun dienst ook hervat, maar vers 14 zou binnen afzienbare tijd in vervulling gaan: in het jaar 70 N.C. werd Jeruzalem verwoest.
Met dank aan en toestemming van dhr. J. Schep geplaatst. Zie ook: www.johan-linda.com