13-Delige serie over het Bijbelboek Hebreeën
Deel 12a: Met volharding de wedloop lopen
Nadat de schrijver de Joodse gelovigen bemoedigd heeft met voorbeelden van de gelovigen uit het verleden, bemoedigt hij hen nu door hun hoop te herleven.
- 1). Hij wijst hen op de Heere Jezus, Die nu het voorbeeld is voor alle gelovigen.
- 2). Hij leert hen hoe de Heere God als Vader, door tuchtiging Zijn kinderen opvoedt.
- 3). Hij herinnert hen ook aan hun heerlijke toekomst in het hemelse Jeruzalem.
Aan deze bemoedigende woorden voegt hij waarschuwende woorden toe voor hen die de boodschap van redding en vergeving door het volbrachte werk van de Heere Jezus niet aanvaarden. Wie in de Heere Jezus gelooft heeft een heerlijke en een eeuwige toekomst, maar wie de Heere Jezus afwijst, wacht de toorn van de Heere God en een afschuwelijke, nooit eindigende eeuwigheid.
1. De oproep tot leven in hoop is gebaseerd op het voorbeeld van Christus
Het gaat eerst om uithoudingsvermogen (Hebr.12:1,2). Deze verzen luiden de overgang in van het onderwijs over leven in geloof naar het onderwijs over leven in hoop. Dit onderwijs is gebaseerd op de Heere Jezus Christus, de Leidsman en de Voleinder van het geloof. De oproep tot hoop is gebaseerd op het voorbeeld dat de Heere Jezus ons heeft nagelaten.
a) Onze inspiratie voor de wedloop
De schrijver tekent een beeld van een amfitheater, waar duizenden toezien wie de wedstrijd voor langeafstandlopers zal winnen. Hij zegt: jullie zijn de renners. De gelovigen die jullie zijn voorgegaan zijn de toeschouwers op de tribune. Zij hebben de wedloop al gelopen en kijken nu met belangstelling toe, hoe wij het er vanaf brengen en het einddoel bereiken. Het Griekse woord ‘marturos’ (getuige) heeft twee betekenissen. Toeschouwers zijn zij, getuigen zijn wij. Het komt er voor ons echt op aan in de race.

b) Oproep tot de wedloop
Wij kunnen niet kiezen of wij wel of niet deelnemen aan die wedloop. Wij zijn al in de race. Wij moeten de wedloop volbrengen. Zondaars die tot geloof in de Heere Jezus komen, bereiken niet allemaal de finish, maar zij horen het startschot. Nu begint het pas. Zo heeft Hij het bepaald. Hij wil dat wij in beweging komen. Jezus geeft de wasdom, de geestelijke groei, maar de gelovigen moeten zich er wel naar uitstrekken.
c) Instructies voor de wedloop
De coach geeft het hele team drie aanwijzingen voor het af te leggen parcours.
- 1) Let op je gewicht. Sjouw niets mee wat je niet nodig hebt. Dit kan van alles zijn: gewoonten, hobby’s, vriendschappen, carrière enz., dingen, die helemaal niet verkeerd hoeven te zijn, maar die wel onze wedloop kunnen verhinderen.
- 2) Laat je niet belemmeren. Letterlijk kan een loshangend deel van je kleding jou als renner hinderen of doen struikelen. De gelovige moet naast alle last ook de zonde die ons zo gemakkelijk verstrikt afleggen. Anders wordt zonde een blok aan het been. Door Zijn aanwijzingen wil de Heere ons voor struikelen bewaren.
- 3) Blijf voor je uitkijken. Laat je onderweg ook door niets en niemand afleiden. Houd de Heere Jezus altijd voor ogen, de Leidsman en Voleinder van het geloof.
d) Ons Voorbeeld voor de wedloop
Let er wel op dat er niet staat: Christus of de Heere Jezus Christus, maar JEZUS. Dit keer worden wij niet gewezen op Zijn Goddelijke of Messiaanse titels, maar op Zijn menselijke Naam. Als Mens op aarde is Hij ons inspirerende Voorbeeld. Wij leren Hem kennen in Zijn menselijke natuur tijdens Zijn leven op aarde, door alle evangeliën te lezen en erover na te denken.
Als de Heere Jezus ons voor ogen wordt gesteld als de Leidsman en Voleinder van het geloof, wijst dit niet alleen op Hem als Degene Die beginnend geloof wekt in het mensenhart, maar op Hem Die levenslang ons Voorbeeld is. Hij heeft ten volle de wedloop tot een goed einde gebracht. Naar Zijn voorbeeld moeten wij onze weg gaan en in Zijn voetsporen moeten wij treden.

Evenals in hoofdstuk 11, waar de schrijver ook onze aandacht richt op de kenmerkende facetten in het leven van de geloofshelden, zo wijst hij ons erop dat de Heere Jezus Zich in alles van het leven richtte op het kruis. Het kruis bracht Hem hoon, de geseling van mensen en de verlatenheid van God. Hoe kon Hij toch die weg gaan? Door Zijn vaste geloof in de Heere God.
2. De discipline in het leven van gelovigen
De wedloop is geen aangenaam wandeltochtje (Hebr.12:3-11). Er zijn obstakels op ons pad en hindernissen die overwonnen moeten worden. Daarom vermaant de Heere ons als zonen – zonen zijn zij die op hun positie en verantwoordelijkheid aangesproken kunnen worden – om niet op onze eigen manier te leven, maar volgens Zijn aanwijzingen.
Dit is een belangrijk gedeelte voor het discipelschap. Deze woorden zijn gericht tot gelovigen die menselijk gesproken alle reden hadden om ontmoedigd te zijn. Vanwege hun geloof waren ze van al hun bezittingen beroofd, uit hun huizen verjaagd, verdrukt en gesmaad (Hebr.10:32-34). De schrijver wijst hen erop dat dit hoort tot Gods wijze opvoedingsmethode en dat hun hemelse Vader hen weerbaar maakt en sterkt in hun geestelijke groei.
A). Het voorbeeld van de Heere Jezus (Hebr.12:3a). Hij begint met al hun aandacht te richten op de Heere Jezus. Het werkwoord ‘opletten’ is een rekenkundige term. De lezers moeten het lijden van de Heere Jezus tot zich laten doordringen. Dit hebben zij onvoldoende gedaan, terwijl ze door zich te verdiepen in het aardse leven van hun Heer en Heiland hun twijfels en problemen aankunnen. In Jezus zien zij wat Gods opvoedingsmethode is en hoe Jezus als Mens de gehoorzaamheid heeft geleerd. Dit is ook Gods methode!
B). Het gevaar van ontmoediging (Hebr.12:3b,4). Het woordje ‘toch’ geeft het doel van het wijzen op het voorbeeld van Jezus. De schrijver is bang dat zijn lezers ontmoedigd worden en voortijdig afhaken. Zij hebben een tweede aansporing nodig die ze ontvangen door op de Heere Jezus te zien. De oorzaak van hun ontmoediging is: zij hebben niet tot bloedens toe weerstand geboden aan de zonde. Hier worden niet hun zonden bedoeld, maar die van de zondaren, de vijanden van Christus, die hen op allerlei manieren van het geloof willen aftrekken. Andere gelovigen bleven ondanks het bloedvergieten trouw.
C). Het beroep op de Schriften (Hebr.12:5a). Als prediker en als zielzorger bepaalt de schrijver hen steeds weer bij de Bijbel. Om hen te helpen en alles te zien in het juiste perspectief citeert hij Spreuken 3:11,12. We moeten alles wat ons overkomt zien in het licht van Gods Woord. Als wij nu naar de Bijbel luisteren en het gesprokene diep tot ons laten doordringen, dan antwoorden wij op wat God zegt. Zo kan Hij ook met ons in gesprek blijven.
D). Het realiteit van discipline (Hebr.12:5b-11). Tuchtiging is het proces van Gods handelen. Door die training leren we wat de goede manier is om de dingen te doen. Het Griekse woord ‘paideia’ heeft de betekenis van het opvoeden van een kind, net zolang tot hij het uit zichzelf doet. Tuchtiging is de leerschool van een liefhebbende God. Onze hemelse Vader wil ons de hemelse dingen leren. Dat kan niet zonder lijden. De gelovigen leden onder vervolging en spot. Anderen ondervonden hinder op hun weg door financiële problemen, ziekte, spanning op het werk, familiekwesties en van ontrouwe vrienden. Dat gebruikt de Heere om te groeien naar geestelijke volwassenheid.
3. Ons doorzettingsvermogen
De verzen 1-11 tekenen ons de wedloop als een race, die alle krachten vergt. De verzen 12-17 tekenen de geestelijke wedloop als een pelgrimsreis, waarbij het om volharding en doorzettingsvermogen gaat.

A). Wij moeten ontmoediging en neerslachtigheid overwinnen (Hebr.12:12,13). Met het woord ‘dan’ komt de schrijver bij wat de lezers moeten doen, nadat zij het onderwijs over de tuchtiging (vers. 3-11) ter harte hebben genomen. Zij moeten veranderen van uitgeputte atleten met slappe handen en knikkende knieën, in stevig voortgaande pelgrims.
Zij hebben zich laten ontmoedigen door de teleurstellingen van het leven. Daarom moet hen geleerd worden dat alles wat hen als gelovigen overkomt, beproevingen zijn en dat hun hemelse Vader hen daarmee test op hun geloof. Zij moeten volhouden en voortgaan. Zij moeten zichzelf tot de orde roepen om geestelijk fris en actief te worden en ‘rechte sporen’ voor hun voeten maken (vers 13). Oneffenheden en gaten in de weg hebben hen verstuikingen bezorgd. Van alle religieuze rituelen moeten zij zich nu bevrijden, opdat zij genezen de weg naar het Vaderhuis kunnen vervolgen.
B). Vrede en heiligmaking najagen (Hebr.12:14). Als zij zich helemaal losgemaakt hebben uit de greep van de religieuze, maar zondige en wereldse omgeving, moeten zij de volgende bevelen gaan opvolgen:
- 1) Zij moeten als een jager alles op alles zetten om hun buit binnen te halen: ‘de vrede met allen najagen’. In een wereld waar alles geregeerd wordt door afgunst en eigenbelang moet iedere gelovige in vrede leven met iedereen.
- 2) ‘Jaag naar heiliging zonder welke niemand de Heere zal zien’. Het is ook geen vrede tot elke prijs. Het mag nooit ten koste gaan van heiligheid. Dit is niet de in Christus verkregen heiligheid maar het levenslange proces van vernieuwing. De morele heiliging is geen passief bezit, maar iets waar wij ons hele leven aan moeten werken. Ware gelovigen willen heilig leven. Ongelovigen willen dat niet. Zij zullen de Heere Jezus niet zien en Zich niet in Zijn gemeenschap verblijden.
C). De noodzaak van herderlijke waakzaamheid (Hebr.12:15-17). De uitdrukking ‘met erop toezien’, komt behalve hier, ook voor in 1 Petr. 5:2, waar het vertaald is met ‘hoeden’. De oudsten moeten zorgdragen voor het welzijn van de gelovigen. In deze brief heten de pastorale werkers opzieners of herders (Hand.20:17,28, 1 Petr. 5:1-5). Als herders moeten zij waken over hen en op drie gevaren letten die de geestelijke voortgang kunnen belemmeren:
- 1) Achterop raken in de genade van God. Genade is Gods goedheid voor wie het niet verdienen. Oudsten moeten erop toezien of er mensen in de gemeente zijn die de genade van God nooit in waarheid hebben leren kennen. Zij die wel belijden Christus te kennen, maar nooit blijk geven van geestelijk leven. Zij lopen gevaar om geen deel te hebben aan de geestelijke zegeningen in het rijk van de Heere.
- 2) Wortel van bitterheid. In Deut. 29:18 worden alle Israëlieten gewaarschuwd voor de zonde van de afgoderij. Iemand die van het geloof afvalt is voortdurend boos op de Heere Jezus en zij kunnen daarmee ook vele anderen verbitteren.
- 3) Zegeningen verachten. Immoreel gedrag en direct aards gewin liever hebben dan de eeuwige zegeningen. Dit verwijst naar de gulzigheid van Ezau. De geloofsafval heeft altijd gevolgen. De Bijbel zegt: Ezau was een ontuchtpleger (hoereerder of overspeler).
Uit de geschiedenis blijkt dat het verlaten van de levende God soms gepaard gaat met seksuele zonden. Ezau was een onheilige. Hij verkocht zijn eerstgeboorterecht. God had hem voorrechten geschonken: hij was de eerstgeborene, hij ontving een dubbel deel van de erfenis, de zegen. Dit alles gaf hij op voor één maaltijd. Hij had een aardse gezindheid en een wereldse houding ten opzichte van de dingen van God. Later had hij spijt van zijn overhaaste en ondoordachte daad (Gen. 27:34-40).
Het woord berouw is bij Ezau ‘tot andere gedachten komen ’ (hij probeerde het goed te maken), het is niet het Bijbelse berouw hebben. Hij dacht aan de materiële zegen die hij had verkwanseld. De schrijver noemt Ezau als illustratie voor de onherstelbare gevolgen van geloofsafval.
4. Waarschuwing om het geloofsleven niet los te laten

A). U heeft veel voorrechten ontvangen (vers 18-24).
Eerst werden de lezers bemoedigd om volhardend te geloven en heilig te leven. Nu lezen zij waarom dit belangrijk is: alle voorrechten onder het Nieuwe Verbond moeten de aansporing zijn om de weg te vervolgen. ‘U bent niet genaderd tot de berg Sinaï’ (vers 18-21).
De gelovigen zijn niet te vergelijken met de Israëlieten bij de uittocht. Hun verhouding tot de Heere blijkt uit wat er gebeurde bij die wetgeving (Ex. 19:16-19; 20:18-21, Deut. 4:11,12). De Sinaï beefde onder het geweld van de donderslagen en bliksemschichten. Niemand, zelfs geen dier, mocht die berg aanraken of naderen. Sinaï leert ons Gods volkomen heiligheid. De weg tot de Heere was niet open en wie het waagde om tot Hem te naderen moest dat met de dood bekopen.
De Hebreeën zijn echter genaderd tot de berg Sion (vers 22a). Het woordje ‘maar’ wijst op het contrast met het oude, aardse en tijdelijke. Sion symboliseert het Nieuwe Verbond: uitnodigend, hemels en ook eeuwig. Het Oude Verbond verbood de Israëlieten om vrij te naderen.
Het Nieuwe Verbond nodigt de gelovigen uit om toe te treden. Er staat niet: u zult naderen, maar ‘u bent genaderd tot de berg Sion’ (vers 22). De schrijver maakt ons hiermee duidelijk dat hun toetreding tot het Nieuwe Verbond voor God een feit is. De lezers kwamen tot de berg Sion toen zij gingen geloven in de Heere Jezus.
Fysiek zijn wij nu nog op aarde. Als pelgrims zijn wij op weg naar de stad van de levende God. Gelovigen zijn nu al burgers van het koninkrijk der hemelen geworden.
(volgende week deel 12b, met een vervolg op ‘U heeft veel voorrechten ontvangen (vers 18-24)‘.
Met dank aan en toestemming van dhr. J. Schep geplaatst. Zie ook: www.johan-linda.com