13-Delige serie over het Bijbelboek Hebreeën

Deel 11 B: Het reddende geloof – meer geloofsvoorbeelden

Hebreeën 11:23

Het geloof van Mozes’ ouders Amram en Jochebed (Ex. 2:1-10)

De geschiedenis van Mozes begint eerst al met het geloof van zijn ouders, Amram en Jochebed. De toenmalige farao, wiens naam niet genoemd wordt, ziet de Israëlieten als een gevaarlijke minderheid. De namen van de vroedvrouwen Pua en Sifra die voor het leven kiezen worden wel bij name genoemd. Omdat de ouders van Mozes in geloof wandelden, vreesden zij de wetten van farao niet en verborgen zij Mozes voor drie maanden. Belangrijk is dat hij mooi was voor God (Hand. 7:20).

Zijn ouders moeten in geloof gezien hebben, dat hij door de Heere uitverkoren was om grote dingen te doen. De Heere heeft dat geloof beloond, want het kindje huilde op de juiste tijd in het mandje, zodat de dochter van farao genegenheid kreeg voor hem. De farao mocht de luiers en de opleiding betalen voor de toekomstige verlosser van het volk. Wat zijn moeder die eerste jaren in zijn hartje heeft gelegd, heeft farao er nooit uit gekregen. De Heere God zorgde voor hem vanaf zijn geboorte tot aan zijn sterven.

Hebreeën 11:24-28

De zelfverloochening van het geloof van Mozes (Hand. 7:23)

Mozes groeide op aan het hof. Toen hij veertig jaar oud was, wilde hij niet langer deel uitmaken van die koninklijke familie. Door het geloof weigerde hij een zoon van de dochter van de farao genoemd te worden en identificeert hij zich liever met Gods verdrukte volk. Hij had de volgende farao kunnen worden, maar deed afstand van zijn Egyptische kennis, rijkdom en macht die hij ziet als een tijdelijk genot van de zonde.

Hij vertrouwde op God en dacht aan zijn einde. Hij had het genadeloon van de Heere voor ogen. Mozes beschouwde de smaad van Jezus als grotere rijkdom dan de schatten en het aanzien van de tegenwoordige wereld.

Lessen voor Mozes

Mozes moest leren dat hij uit eigen kracht het volk niet kon verlossen. Nadat hij een Egyptenaar had gedood, moest hij vluchten en leefde vervolgens veertig jaar een ander leven als een getrouwde man van een vrouw en als vader van twee jongens. Hij werd herder van de schapen van zijn schoonvader.

Op tachtigjarige leeftijd zag hij onderweg van A naar B een bosje branden dat maar niet verteerde. Daar leerde hij het principe van een nieuw, totaal ander leven. Omdat de Heere God in het bosje was, bleef het maar branden. Zo zag Mozes dat hij ook een instrument kon zijn waardoor de Heere God zou blijven werken (branden).

Toen Mozes voor de tweede keer bij het volk Israël kwam, geloofde het volk hem en de Heere werkte krachtig door Mozes. Hij opende en hij sloot de zee. Toen Mozes de Heere God door hem liet werken, kwamen alle Israëlieten veilig aan de overkant en verdronken alle Egyptenaren. Geen wonder dat het volk bij de lofzang Mozes’ naam niet noemt (Ex. 15).

Als je door het geloof leeft, zijn er drie dingen die je behoort te weigeren.
1. De eer van de wereld,

2. de zondige pleziertjes/het zondige vermaak van de wereld en
3. de rijkdommen van de wereld.

Mozes maakte een wijs besluit om voor de smaad van de Heere Jezus te kiezen. Hij werd gebruikt om het volk op Gods tijd en op Gods manier te verlossen. Mozes werd hun profeet en middelaar en de nederigste man van de wereld, die met de Heere sprak van aangezicht tot aangezicht (Num. 12:3). Mozes was een trofee van Gods genade en hij was een vergeven moordenaar.

Hebreeën 11:27,28

Tussen de verzen 27 en 28 ligt een periode van 40 jaar (Hand. 7:30). Inmiddels is die farao, waarmee Mozes 40 jaar van zijn leven heeft doorgebracht, gestorven en heerst er een andere farao over Egypte (Ex. 2:23). De Israëlieten zuchtten onder de slavernij en riepen tot de Heere om hulp. De Heere verscheen aan Mozes in een brandende braamstruik en zond hem daarna terug naar Egypte.

De Heere gebruikte Mozes nu om Egypte te oordelen door middel van een serie plagen die overwinningen waren over de Egyptische afgoden. De Heere openbaart aan Mozes bij de tiende plaag, dat de eerstgeborenen van alle Israëlieten in leven zullen blijven als de gezinshoofden het bloed van het paaslam aanbrengen op de bovendorpel en de beide deurposten van hun huizen (de vorm van het kruis), (Ex. 11,12). Mozes en het volk geloofden.

Mozes gaf aanwijzingen voor de viering van het Pascha (Ex. 12). Het woord Pesach/Pascha betekent ook ‘voorbijgaan’ of ‘overslaan‘. De verderfengel raakt hun eerstgeborenen niet aan, terwijl in alle huizen van de Egyptenaren, die het bloed niet aan hun deurposten hadden gestreken, rouw werd bedreven. Het Pascha is een beeld van het eenmalige offer van de Heere Jezus op het kruis van Golgotha.

Hebreeën 11:29,30

Het geloof van het volk

De Heere zei dat zij al lopend door de Rode Zee aan hun achtervolgers zouden ontkomen (Ex. 14:15,16). Een pad banen door de zee was een daad van de Heere en het door de zee gaan was een geloofsdaad van de Israëlieten (Ex. 14:14,21,22). De Egyptenaren probeerden het in ongeloof en zij verdronken. De volgende veertig jaar in de woestijn worden niet genoemd, omdat het een periode van ongeloof en rebellie was. Dat heeft geen eeuwigheidswaarde (1 Joh. 2:17). Ondanks hun ongeloof en rebellie genoten ze wel dagelijks van de wonderen.

Bij de verovering van Jericho was Jozua de geloofsheld. Zijn naam wordt echter niet vermeld. Het is weer door het geloof dat die muren omvallen (Joz. 5:13-15). Ook het volk wandelde achter Jozua aan. Die muren van Jericho leren ons nu: gelovigen moeten volharden. Een gelovige (Jozua) heeft ook invloed ten goede! Het is erg pijnlijk dat de volgende generatie niet in het geloof wandelde (Richt. 2:7-10).

Hebreeën 11:31

Het geloof van Rachab (Haar naam betekent ‘wijd’)

Rachab een prostituee en heidense vrouw, zij woonde in de veroordeelde stad Jericho. Rachab is een voorbeeld van een opzienbarend geloof. Haar invloed werd wereldwijd. Zij had die verspieders met vrede ontvangen. Zij hing in geloof het rode (scharlaken) koord uit haar raam en haar familie werd gered.

Dit vertelt mij ook dat de redding voor iedereen is. Zij werd de vrouw van Salmon (één van de verspieders), de moeder van Boaz en de betovergrootmoeder van David. Zij is één van de vrouwen die in het geslachtsregister van de Heere Jezus staan (Matt. 1:5). In de Jakobusbrief staat zij zelfs naast Abraham (Jak. 2:23-25). Dit leven ontvang je als jij Gods Woord en Gods lied gelooft en aanvaardt (Ex. 15:1, Joz. 2:9-11). Het is door geloof en niet uit werken.

Hebreeën 11:32-38

Nog meer geloofshelden

We hebben in dit hoofdstuk een lange reeks gelovigen gezien (Hebr. 11:8-31). Vanaf de roeping van Abraham tot de in bezitneming van het Beloofde Land laten deze verzen ons ook de geestelijke geschiedenis van de mens zien, die begint met de roeping door God en eindigt met de vervulling van Zijn belofte. De schrijver kan niet alle Oud-Testamentische geloofshelden gedetailleerd bespreken. Met de woorden ‘Wat zal ik nog meer zeggen‘ start de schrijver een algemeen overzicht van de verdere geschiedenis van Gods gelovige volk op deze aarde (Hebr. 11:32-39).

De volgende namen staan niet in chronologische volgorde.
Vier van hen waren richters. Lees de Bijbelse verslagen van
Gideon (Richt. 6-9);
Barak (Richt. 4,5);
Simson (Richt. 13-16) en
Jefta (Richt. 11).
In 1 Sam. 1-24 komen David en Samuël naar voren. Je ziet dat David niet met een titel wordt vermeld. Onder aan het kruis is de grond gelijk. Door het geloof behaalden zij ook militaire overwinningen. Zij overwonnen de koninkrijken; zij stelden rechtvaardig bestuur aan, brachten gerechtigheid in de praktijk en werden ook beloond. Zij allen verkregen ook Gods belofte!

De zekerheid van de eindvervulling van al Gods beloften

Veel beloften werden al tijdens hun leven vervuld. Dat zien wij bij Gideon, Barak en David. De voorlopige en gedeeltelijke vervulling geven des te meer aan ons de zekerheid van de eindvervulling in de komende eeuw van alle aan Abraham gedane beloften.

  • Door het geloof werden muilen van leeuwen gesloten (Dan. 6:3).
  • Door het geloof werd de kracht van het vuur geblust (Dan. 3).
  • Door het geloof werden de profeten Elia en Elisa niet gedood. Zij ontkwamen aan de scherpte van het zwaard (1 Kon. 19:2 en 2 Kon. 6).
  • Door het geloof stonden kinderen op uit de dood (1 Kon. 17:17-24, 2 Kon. 4:17-37).

Geloofshelden die niet (bij leven) werden gered en beloond

Na de geloofshelden die in dit leven hebben getriomfeerd (vers 32-35a), volgen in vers 35b-38 de geloofshelden die niet werden gered en beloond: zij worden aangeduid als ANDEREN. Sommigen werden gefolterd tot de dood erop volgde of gestenigd. Anderen moesten spot, gesel slagen, boeien en gevangenis verdragen. Ook werden enkelen van hen in stukken gezaagd of met het zwaard ter dood gebracht.

In Gods ogen is het niet doorslaggevend of iemand nu omkomt of ontkomt, maar of hij leeft of sterft in het geloof.

Deze gelovigen, die de aangeboden “verlossing” – onder bijvoorbeeld menselijke dwang – niet aannamen, zullen een betere opstanding krijgen. Zij zullen door hun geloof het beloofde beërven. Wat wordt bedoeld met ‘betere opstanding’ ? Hiervoor moeten wij terug naar vers 35a, waar staat dat vrouwen hun doden terugontvingen door opstanding. De twee jongens van wie hier sprake is, kwamen terug uit de dood, maar stierven later alsnog.

Eens, in de komende eeuw, zullen alle gelovigen opstaan in onvergankelijkheid en zullen zij nooit meer sterven.

Weer anderen moesten rondzwerven en leden gebrek. Zij werden verdrukt en mishandeld. Let nu op hoe prachtig deze geloofshelden worden omschreven: ‘de wereld was hen niet waard’. Zij hechtten geen waarde aan deze wereld die in haar eigen wijsheid de Heere Jezus niet kent en ook niet aanbidt.

De vervulling van de belofte

Het hoogtepunt van het geloof was dat allen door de Heere God werden geëerd met een goed getuigenis vanwege hun blijvende en volhardende geloof. Zij zijn gestorven zonder de vervulling van de belofte te hebben verkregen.

Wat is de vervulling van de belofte waarop zij gehoopt hadden?

  • Volgens sommigen is dit vervuld door de Heere Jezus op het kruis van Golgotha. De brief begint er mee dat wij in de laatste dagen leven (Hebr. 1:1).
  • Alle zegeningen van het Nieuwe Verbond zijn ons deel. Dit is waarheid en daar hoeven wij niet aan te twijfelen, maar wordt met het beloofde – dat niet verkregen is – toch ook niet wat anders bedoeld?
  • In dit gedeelte worden wij vooral bemoedigd om in het geloof te volharden. Het is niet logisch om op te roepen volhardend te blijven uitzien naar iets dat al verkregen is.
  • Anderen hebben hier terecht uit opgemaakt dat de vervulling van die beloften slaat op de toekomstige zegeningen.

Uit Hebr. 10:36 leren wij dat er volharding nodig is om de wil van de Heere te doen en de vervulling van de belofte te verkrijgen.

De werkelijke vervulling van de beloften

Zij verlangden allen zo naar de vervulling van de beloften die aan Abraham gegeven waren. Dit betreft de blijvende vrede, de voorspoed en rust in het Beloofde Land.

Het gaat over drie beloften:
1) een land (vers 9);
2) een stad (vers 10) en
3) een vaderland (vers 14).

De vervulling van die beloften is niet de hemel, maar het – op aarde op te richten – Koninkrijk van God.

Gelovigen onder het Oude en onder het Nieuwe Verbond

De Heere heeft voor ons iets beters voorzien dan voor die gelovigen. Het woord ‘opdat’ verklaart het betere. De Heere wil veel meer doen dan alleen de oudtestamentische gelovigen de vervulling schenken van de aan Abraham gedane beloften. Wij, die deel uitmaken van de Gemeente van de Heere Jezus, gevormd uit alle gelovigen vanaf de Pinksterdag tot de wederkomst, zijn al in het betere betrokken.

Zowel de gelovigen onder het Oude als onder het Nieuwe Verbond komen tot de volmaaktheid in het Vrederijk. In zekere zin hebben wij als gelovigen de volmaaktheid al bereikt en zijn wij al geheiligd. Ook de oudtestamentische gelovigen wisten dat al hun overtredingen en al hun zonden bedekt waren (Ps. 32:1) en zij tot God mochten naderen (Ps. 65:5).

Maar in de volle betekenis van het woord bereiken wij de volmaaktheid pas bij de lichamelijke opstanding ten leven. En dan zal Gods uitverkoren volk Israël straks ook wonen op het aan hun beloofde grondgebied, waar hun stad en ook hun vaderland is. Dan wordt ook het geestelijke bezit in werkelijkheid hun deel:

‘Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen en zij zullen Zijn volk zijn en God Zelf zal bij hen zijn en hun God zijn. En God zal alle tranen van hun ogen afwissen en de dood zal er niet meer zijn, geen rouw en jammerklacht of moeite zal er meer zijn. Want de eerste dingen zijn voorbijgegaan.’
(Op. 21:3-4; zie ook Jes. 2:2,3)

Met dank aan en toestemming van dhr. J. Schep geplaatst. Zie ook: www.johan-linda.com

Vergelijkbare berichten