‘(…) want de Heere heeft u met sterke hand uit Egypte geleid’

Exodus 13:9

Het lijkt misschien een vreemde vraag als je alleen gewend bent aan het Hollandse polderlandschap: Ben je in Egypte (1), ben je op weg naar Kanaän (2), of leef je
daadwerkelijk in het Beloofde Land (3)? Het gaat ons echter om de geestelijke
toepassing van deze begrippen.
Egypte staat voor de wereld zonder God. De wereld zal evenals Egypte destijds door
Gods oordelen, door de plagen van de eindtijd worden getroffen. De Heer Jezus
heeft ons echter getrokken uit de tegenwoordige boze wereld of ‘eeuw’, d.i. het
bestel van de wereld in de huidige tijd (Gal. 1:4). Daartoe is Hij voor ons gestorven
en heeft Hij Zichzelf gegeven voor onze zonden. Hij is het ware Paaslam, en de Rode
Zee is een beeld van Zijn dood vóór ons. Het kruis maakt scheiding tussen ons en
deze wereld (Gal. 6:14).


Het bloed van Christus, het ware Paaslam (1 Kor. 5:7), beveiligt ons nu reeds voor
het oordeel dat de wereld zal treffen in de eindtijd. Gods Zoon, die wij uit de
hemelen verwachten, redt ons van de komende toorn (1 Thess. 1:10). In het type
van de Rode Zee zien wij Zijn dood en opstanding vóór ons. De verlossing uit de
macht van de wereld en haar overste, de satan, is reeds een feit voor iemand die
Christus toebehoort; deze geestelijke verlossing leidt tot de jubelzang van de
vrijheid (Rom. 8; vgl. Ex. 15).
Maar dan zijn wij nog niet in Kanaän, het hemelse erfdeel dat de gelovigen is
toegezegd. Wij zijn pelgrims op weg naar de heerlijkheid. De ‘woestijn’ is het land
van de dood, een dor en droog land zonder water, waar wij als gelovigen doorheen
trekken en waar wij zijn aangewezen op hulp van Boven, op hemelse hulpbronnen.
Het nieuwe leven voedt zich met het ware Manna uit de hemel en het water uit de
Rots (1 Kor. 10:4).


In de brieven van het Nieuwe Testament is deze parallel met Israël duidelijk te
volgen. Het volk trok niet onmiddellijk triomferend het Beloofde Land binnen. Zo is
er in het Nieuwe Testament verschil met betrekking tot de mate van de éénmaking,
de vereniging van de gelovige met Christus. In Romeinen en Galaten zijn wij met
Christus gestorven aan de zonde, aan de wet en aan de wereld. Je kunt zeggen: dus
verlost uit Egypte en aan de overkant van de Rode Zee, die spreekt van Christus’
dood vóór ons. Maar hoewel wij daar de jubelzang van de bevrijding zingen (Rom.
8 en Gal. 4), zijn wij nog in de woestijnsituatie.
Wij zijn op reis naar de toekomstige heerlijkheid. God laat ons in de ‘woestijn’ echter het hemelse plan zien van Zijn gemeente, zoals Israël bij de Sinaï kennis nam
van de voorschriften ten aanzien van Gods heiligdom – het voorbeeld dat aan de
middelaar Mozes werd getoond op de berg (vgl. 1 en 2 Korinthiërs en Galaten).
Kolossenzen en Efeziërs gaan echter veel verder. In Kolossenzen zijn wij om zo te
zeggen in Gilgal, waar het vlees wordt geoordeeld en afgewenteld: ‘(…) dood dan
de leden die op de aarde zijn’ (Kol. 3:5).


Vanuit dit uitgangspunt kunnen wij het Beloofde Land verkennen en in bezit
nemen, dus ‘zoeken en bedenken de dingen die boven zijn, waar Christus is,
gezeten aan Gods rechterhand’ (Kol. 3:1-2). In Efeziërs zijn wij echter met Christus
opgewekt en in Hem zelfs geplaatst in de hemelse gewesten, waar al onze
geestelijke zegeningen te vinden zijn voor het aangezicht van onze God en Vader
(Ef. 1 en 2). Dat is de eigenlijke christelijke positie: volmaakt in Christus vóór God
gesteld. Daarom zegt Efeziërs 2:8 ook dat de behoudenis reeds ons deel is door het
geloof.


Maar in de ‘woestijnbrieven’ in het Nieuwe Testament is dat nooit het geval, daar
zijn wij steeds op weg naar het hemelse einddoel, naar de definitieve behoudenis.
Deze brieven beschrijven onze praktische toestand op aarde. Naast de brieven aan
de Romeinen en 1 en 2 Korinthiërs, geldt dit ook voor Filippenzen, Hebreeën, en 1
Petrus. Maar soms is het niet exact in een schema te krijgen. Zo zegt Romeinen dat
wij naar Gods eeuwig voornemen reeds verheerlijkt zijn (Rom. 8:30)! Gods heilsplan
van eeuwigheid tot eeuwigheid is onze zekerheid en de garantie dat wij het
einddoel echt zullen bereiken. Zijn plannen falen niet.
Zowel de Jordaan als de Rode Zee zijn dus beelden van de dood van Christus, maar
de ‘besteming’ is verschillend. In het ene geval is dat de woestijn, om daar in
nieuwheid van leven te wandelen (Rom. 6), en in het andere geval is dat het
Beloofde Land: de hemelse gewesten met al hun zegeningen. Christus Zelf is daar,
en Hij is de Vrucht van het Land. Hij is de Eersteling uit de doden (1 Kor. 15:23).


De regen van boven en de waterbronnen van het Land spreken van de
vruchtbaarmakende werking van de Heilige Geest. De vrucht van de Geest moet in
ons zichtbaar worden, zodat wij veranderd worden naar het beeld van Christus. Het
manna is het voedsel voor de woestijn. Dit spreekt van Christus als het ware brood
van het leven (vgl. Joh. 6). Het oude of overjarige koren – de verheerlijkte Heer in
de hemel – is het voedsel van het land Kanaän (vgl. Joz. 5).

Met toestemming overgenomen van www.oudesporen.nl

Vergelijkbare berichten