Het verschil met de apostelen van de Joden
De bijzondere gevolmachtigde: Over de bijzondere positie van de apostel Paulus. Deel 9.
In 1 Korintiërs 1:1 noemt Paulus zichzelf een ‘geroepen apostel van Jezus Christus door de wil van God’. Voordat hij zich bekeerde, had hij een ontmoeting met Jezus op weg naar Damascus. God nam zijn leven in handen en later realiseerde Paulus zich dat de Heere hem niet alleen geroepen had, maar dat deze roeping iets unieks was.
Paulus was een geroepen apostel van de verhoogde Christus door de wil van God. Deze roeping benadrukte hij meteen aan het begin van de meeste van zijn brieven. Laten we bijvoorbeeld eens de brief aan de Galaten nemen: ‘Paulus, een apostel – geroepen, niet vanwege mensen, ook niet door een mens, maar door Jezus Christus en God de Vader, Die Hem uit de doden opgewekt heeft – ’ (Gal. 1:1).
Paulus werd zichtbaar geroepen door de Heere, echter niet door de aardse Jezus, maar door de verheerlijkte, hemelse Heere na diens opwekking en hemelvaart: ‘Ben ik niet een apostel? Ben ik niet vrij? Heb ik niet Jezus Christus, onze Heere, gezien? Bent u niet mijn werk in de Heere?’ (1 Kor. 9:1).
Zijn roeping was naast die van de andere apostelen buitengewoon. Terwijl de apostelen van de Joden in hoofdzaak geroepen werden voor Israël – hun brieven zijn gericht aan Joden –, werd Paulus als een bijzondere apostel met een bijzondere positie geroepen voor een bijzondere taak, namelijk voor de heidenen die aan het Lichaam van Christus moesten worden toegevoegd. Daarom was Paulus de apostel van de heidenen: ‘Want tegen u, de heidenen, zeg ik: Voor zover ik de apostel van de heidenen ben, maak ik mijn bediening heerlijk’ (Rom. 11:13).
In deze roeping is sprake van meerdere aanvullende verschillen met de andere apostelen. En het is belangrijk om rekening te houden met deze verschillen in onze Bijbeloverdenkingen en -studies en daarop aan te sluiten.
In zekere zin is ieder van ons bijzonder en uniek geroepen of begiftigd met bepaalde talenten. Wij moeten dit erkennen en de Heere daarvoor danken. En we moeten niet de fout maken onszelf met anderen te vergelijken of in hun voetsporen te treden. We kunnen zeker van anderen leren, maar we moeten hen niet kopiëren. God heeft niemand geroepen om precies te doen wat u doet.
En zo zegt Paulus met betrekking tot zijn bijzondere roeping: ‘Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het Evangelie te verkondigen, niet met wijsheid van woorden, opdat het kruis van Christus zijn inhoud niet verliest’ (1 Kor. 1:17).
Ook in deze Bijbeltekst herkennen wij de bijzondere positie van de apostel van de heidenen. Paulus ziet zichzelf niet als iemand die valt onder het algemene zendingsbevel dat de Heere aan de apostelen van de Joden heeft gegeven: ‘Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest’ (Matt. 28:19; vgl. Mark. 16:16).
Paulus was niet tegen de doop. Hij werd zelf gedoopt en doopte later anderen. Maar hij had een aparte taak met andere prioriteiten. – En zo zijn er nog meer verschillen tussen hem, de apostel van de heidenen, en de andere apostelen van de Joden.
Enkele voorbeelden:
– In de onderwijsbrieven verkondigt hij bijv. niet het maken van discipelen, en geen discipelschapsschool, maar legt grote nadruk op het kindschap en de groei in leer en kennis. Hij was er erg op bedacht de hele gemeente te versterken in de goddelijke leer. Het maken van discipelen zou sommigen weer afscheiden van de rest in een soort elite. ‘Want u hebt niet de Geest van slavernij ontvangen, die opnieuw tot angst leidt, maar u hebt de Geest van aanneming tot kinderen ontvangen, door Wie wij roepen: Abba, Vader! De Geest Zelf getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn. En als wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus; wanneer wij althans met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden’ (Rom. 8:15-17). – Op het kindschap is weliswaar al in de Evangeliën gezinspeeld (Matt. 6:4,6,8,18,26,32), maar het is pas door Paulus leerstellig uiteengezet in die zin dat ook de heidenvolken erbij betrokken zijn.
– Ook het navolgen in leerstellige zin zoeken we tevergeefs bij Paulus. Hij spreekt niet over ‘het navolgen’ in de zin van het discipelschap, maar meer in de zin van het kindschap: ‘Ik roep u er dus toe op: word mijn navolgers’ (1 Kor. 4:16). ‘Wees navolgers van mij, zoals ik navolger van Christus ben’ (1 Kor. 11:1). ‘Wees dan navolgers van God, als geliefde kinderen’ (Ef. 5:1). ‘Wees met elkaar mijn navolgers, broeders, en houd het oog gericht op hen die zó wandelen, zoals u ons tot een voorbeeld hebt’ (Filipp. 3:17). ‘Ook u bent navolgers geworden van ons en van de Heere, toen u het Woord aannam temidden van veel verdrukking, met blijdschap van de Heilige Geest’ (1 Thess. 1:6). ‘Want u, broeders, bent navolgers geworden van de gemeenten van God die in Judea zijn, in Christus Jezus, omdat ook u hetzelfde geleden hebt van uw eigen medeburgers als zij van de Joden’ (1 Thess. 2:14). ‘Want u weet zelf hoe men ons behoort na te volgen. Wij hebben ons immers niet ongeregeld gedragen in uw midden’ (2 Thess. 3:7). ‘Opdat u niet traag wordt, maar navolgers bent van hen die door geloof en geduld de beloften beërven’ (Hebr. 6:12).
– Paulus heeft het ook niet over de gemeente als verloren schapen die de weg naar de goede Herder hebben teruggevonden. Dat is wat de profeten, Jezus en later Petrus deden met het oog op Israël (Jer. 50:6; Matt. 10:6; 15:24; 1 Petr. 2:25). Paulus noemt de mensen uit de heidenvolken ‘dood door de overtredingen en de zonden’, die ‘samen met Hem levend gemaakt’ werden (Ef. 2:1; Kol. 2:13). In dit verband maakt hij zelfs een subtiel verschil tussen de Joden en de zondaars uit de heidenvolken: ‘Wij, die van nature Joden zijn, en geen zondaars uit de heidenen’ (Gal. 2:15). De titel Herder voor Jezus is daarom bij hem ook niet te vinden.
Wij willen hier niet kibbelen over woorden. Zeker komt het op hetzelfde neer of we het nu hebben over het navólgen of meer over het nadóen van een voorbeeld. En we mogen Jezus met het oog op onszelf ook de ‘goede Herder’ noemen en Psalm 23 bidden. Maar wij stellen gewoon zakelijk vast, welke bijzondere positie Paulus bekleedde. We zien dat hij bij zijn Evangelie voor de heidenvolken helemaal niet beïnvloed of gevormd was door de Evangeliën of het onderwijs van de andere apostelen voor Israël. De Heilige Geest heeft dit zeker niet voor niets zo gewild, en wij zouden dit op zijn minst in onze gedachten en in ons hart moeten weten en meenemen in onze Bijbelstudie. Per slot van rekening wil de Heere er bij ons wat mee bereiken.
Tot zover deel 9 van “De bijzondere gevolmachtigde: Over de bijzondere positie van de apostel Paulus.” Met toestemming overgenomen uit “Middernachtsroep” 2022-06. Geschreven door Norbert Lieth.