Het Pinksterfeest was het geboorteuur van de gemeente, en het lichaam van Christus werd geboren voor een heel belangrijk doel. Wat betekenen genade en verlossing sinds die tijd voor ons?

Toen de discipelen van Jezus in de kracht van de Heilige Geest begonnen, de Blijde Boodschap van Zijn verzoeningsdood en Zijn opstanding in de toen bekende wereld te verspreiden, groeide de pasgeboren gemeente met sprongen. Een van de hoofdthema’s van Handelingen is dat de gemeente niet toebehoort aan een leider of aan een groep mensen, maar alleen aan Jezus. Waarom? Omdat Jezus de gemeente niet alleen heeft opgericht, Hij heeft haar ‘verkregen door Zijn eigen bloed’ (Hand. 20:28). Geen enkele leider of pastor is ooit gestorven om de gemeente te verlossen. Geen raad van oudsten, geen college van diakenen en geen unie van gemeenten heeft ooit hun leven gegeven om voor iemand de prijs van de verlossing te betalen. Dit maakte Paulus later duidelijk aan mensen in de gemeente van Korinthe, die zeiden: ‘Nu, ik ben van Paulus.’ Hij zei: ‘Momentje. Ben ik soms voor u gekruisigd? In geen geval!’ (vgl. 1 Kor. 1:12-13). Jezus heeft ons door Zijn bloed gekocht om Hem toe te behoren. Hij is het hoofd van de gemeente; daarom worden we ook het lichaam van Christus genoemd. Als het lichaam van Christus is een belangrijk doel van ons bestaan het verspreiden van het Evangelie – en dat kan als ons leven een voortdurend getuigenis is van de veranderende kracht van God. De gemeente begon met mensen die Jezus’ leven, dood en opstanding nog persoonlijk hadden meegemaakt. Door de eeuwen heen overleefde de gemeente ternauwernood in sommige tijden of bloeide zij in andere perioden, omdat sommige mensen in geloof de levens veranderende kracht van het bloed van Jezus ervoeren en anderen over dit verschil vertelden. Het boek Handelingen gaat over de kracht van dit bevrijdende getuigenis.

De oorspronkelijke Jezus-beweging

‘En toen zij, terwijl Hij van hen wegging, hun ogen naar de hemel gericht hielden, zie, twee mannen stonden bij hen in witte kleding, die ook zeiden: Galilese mannen, waarom staat u omhoog te kijken naar de hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze terugkomen als u Hem naar de hemel hebt zien gaan’ (Hand. 1:10-11).

Het boek Handelingen begint met de situatie dat de discipelen op de Olijfberg staan, hun hoofd achterover gebogen en naar de hemel staren, nadat Jezus daar ten hemel is gevaren. Twee engelen verschenen aan hen en zeggen met zoveel woorden: ‘Hallo, Jezus komt terug; maar blijf hier nu niet staan, maar kom in beweging!’

Ik kom uit de Jezus-beweging van de jaren zeventig; wij verwachtten toen dat Jezus op elk moment zou terugkeren. Ik houd nog steeds vast aan de leer dat Jezus spoedig terugkomt, maar het werd duidelijk gevaarlijk toen veel van mijn vrienden hun baan opzegden en lui begonnen te worden. Ze zeiden: ‘Per slot van rekening zal Jezus nog voor het einde van de maand verschijnen.’

Jezus zou ieder moment kunnen verschijnen, maar we weten niet wanneer. Hij vertelt ons wat we tot die tijd moeten doen: ‘U zult mijn getuigen zijn, zowel in Jeruzalem als in heel Judea en Samaria en tot aan het uiterste van de aarde’ (Hand. 1:8). Net zoals de engelen zeiden: ‘Wat staan jullie hier (te staan)? Er is veel te doen!’

Het is goed om de Wederkomst van Jezus te verwachten. Maar niet ten koste van wat u volgens Zijn wil nu moet doen: namelijk het Evangelie verspreiden en een verloren wereld vertellen over Gods grote verlossingsplan. De heilsgeschiedenis vindt haar hoogtepunt aan het kruis en bij het lege graf, maar eindigt daar niet. Jezus komt terug, maar dat betekent niet dat we naar de hemel moeten blijven staan staren. Jezus verwachtte niet van Zijn discipelen dat ze uit het dagelijks leven zouden stappen, op een heuvel zouden gaan zitten, om gitaar te spelen en op Zijn Wederkomst te wachten. De uiterst belangrijke taak die moest worden afgehandeld, was het verspreiden van de boodschap van het volbrachte werk van Christus. Hij wilde dat ze dat ijverig zouden doen; dus gingen ze ermee aan de slag.

Vanaf dit punt in het Nieuwe Testament wordt het accent verlegd: De discipelen begonnen het Goede Nieuws te verspreiden, keken steeds terug naar wat Jezus aan het kruis had volbracht en getuigden wat ze gezien en gehoord hadden, ook al werden ze daarvoor vervolgd (Hand. 4:19-20; 8:1). De rode draad, tot dan toe één enkele bloedlijn van de Messias, vertakte zich op dit punt in een heel netwerk van arteriën, dat onderling in Christus is verbonden en door de wereldwijde zending voortdurend groeit. Het heeft net zoveel capillairen als mensen die Hem hebben aangenomen.

Hoe wonderbaarlijk is dan de genade?

‘Maar wij geloven door de genade van de Heere Jezus Christus op dezelfde wijze zalig te worden als ook zij’ (Hand. 15:11).

De eerste gelovigen werden geconfronteerd met een crisis die gaat over de belangrijkste vraag van de wereld: Hoe word je gered? Is de verlossing of redding alleen het werk van God of moet het door de mens worden bewerkstelligd? Helaas is dit debat ook vandaag de dag nog aan de orde in (sommige) gemeenten, omdat mensen ermee worstelen dat het werk van Christus is volbracht en de verlossing een vrije genadegave is (1 Petr. 4:10): ‘Ik moet zeker nog wel iets doen om Gods gunst te verkrijgen.’ Dit soort hoogmoed, enerzijds, of angst, anderzijds, lijkt op een tang waarvan het enige doel is om ons af te knijpen van de macht en de vrijheid die wij ontvangen van de bloedlijn van God.

De apostelen, vooral Paulus na zijn dramatische bekering in Handelingen 9, trokken rond in het land en vertelden aan iedereen, aan Joden en heidenen hetzelfde, dat ze niets anders hoefden te doen dan geloven in Jezus Christus. Er was echter een groep, Judaïsten genoemd, die onderwees dat heidenen niet alleen hun leven aan Jezus Christus moesten overgeven, maar ook de wet van Mozes moesten houden om zalig te worden. De gedachte dat een heiden – zonder besneden te zijn of de hele Oudtestamentische wet te houden – gewoon alleen in Jezus moest geloven om bij de gemeente te horen en gegarandeerd in de hemel te komen, stootte hen voor het hoofd. Per slot van rekening was Jezus de Messias van de Joden, Die de Hebreeuwse Schrift vervulde, nietwaar?

De Judaïsten probeerden om de wet en de genade met elkaar te vermengen, waardoor ze de genade ontkenden. Ze probeerden iets toe te voegen aan het volbrachte werk van Jezus aan het kruis. Dit is wetticisme en dat is gevaarlijk. Wat redt, is alleen Gods genade door het geloof (vgl. Ef. 2:8-9). Wij doen goede werken als reactie op het feit dat wij alleen door Gods genade zijn gered, niet andersom. Wanneer we iets toevoegen – of het nu rituelen, ceremonies of regels zijn – aan wat de Bijbel eist als reddend geloof, is het alsof we zouden zeggen dat het bloed van Jezus niet voldoende is om ons zeker en voor eeuwig te redden.

De Bijbelse beslissing t.a.v. de leer, die is voortgekomen uit dit beslissende moment van de vroege gemeente (het apostelconcilie, red.), heeft bevestigd waar onze redding vandaan komt: Geloof in Jezus alleen is voldoende om te worden gered. Zo zei Petrus, dat ‘wij geloven door de genade van de Heere Jezus Christus op dezelfde wijze zalig te worden als ook zij’. Daarmee bedoelde hij de gelovige heidenen. Hij zei niet: ‘Heidenen kunnen eveneens zalig worden zoals wij Joden’, maar: ‘Wij kunnen eveneens zalig worden zoals zij – alleen door het geloof in Jezus.’

Jakobus, de halfbroer van Jezus, verklaarde praktisch hetzelfde en citeerde uit de Schrift een profetie over hoe verstrekkend Gods heilswerk is:

‘Simon [Petrus] heeft verteld hoe God voorheen naar de heidenen omgezien heeft om voor Zijn Naam uit hen een volk aan te nemen. En hiermee stemmen de woorden van de profeten overeen, zoals geschreven staat: Hierna zal Ik terugkeren en de vervallen hut van David weer opbouwen, en wat daarvan is afgebroken, weer opbouwen en Ik zal hem weer oprichten, opdat de mensen die overgebleven zijn, de Heere zouden zoeken, en alle heidenen over wie Mijn Naam uitgeroepen is, spreekt de Heere, Die dit alles doet’ (Hand. 15:14-17).

Jakobus citeert hier de profeet Amos om uitleg te geven: Omdat Christus de vervallen hut van David (zijn koningshuis) weer heeft opgebouwd, staat de deur van het geloof nu open voor de heidenen (Amos 9:11-12). Het huis van

David lag in puin, toen zijn koninklijke bloedlijn vanwege Jojachin werd vervloekt. De enige mogelijkheid om deze vloek op te heffen, was de maagdelijke geboorte van Jezus als Messias, waarmee Hij het huis en de lijn van David weer oprichtte – en zo deed Hij de voorzegde deur naar de redding wagenwijd open.

Dit is gebeurd, zoals Jakobus opmerkt, ‘opdat de mensen die overgebleven zijn’– niet alleen Joden – ‘de Heere zouden zoeken, en alle heidenen over wie Mijn Naam uitgeroepen is, spreekt de Heere, Die dit alles doet.’ Met zijn redenering, gebaseerd op de Schrift, liet Jakobus de vroege gemeente zien dat volgens Amos de heidenen niet tot het Jodendom hoeven over te gaan voordat zij het koninkrijk van God kunnen binnengaan, maar dat ze integendeel zo mogen komen.

Dat is het Evangelie, de goede boodschap. Het symbool van het christendom is niet de weegschaal, die onze goede en kwade daden of onze gehoorzaamheid aan de wet (tegen elkaar) afweegt, maar het kruis. Dit kruis spreekt over de vergeving die Jezus mogelijk maakte, omdat hij 2000 jaar geleden Zijn bloed heeft vergoten. Daarmee heeft Hij elke overtreding uitgewist en de sluizen geopend van de verbazingwekkende genade van God, die voor iedereen geldt die gelooft.

Skip Heitzig

Uittreksel uit het nieuwe boek ‘Blutlinie der Erlösung’, verkrijgbaar in het Duits bij de Middernachtsroep in Zwitserland!

Dit artikel is met toestemming overgenomen van Middernachtsroep.

Vergelijkbare berichten