2 PETRUS 1:1-10

Dit artikel is geplaatst in verband met een nieuw boek wat we in de webshop hebben gezet. Groeien in het Geloof. van Hugo Bouter. ISBN/EAN: 9789491797576; 96 blz. Prijs: 5,90 Euro

Een kostbaar geloof 1


De apostel omschrijft degenen tot wie hij zich richt in 2 Petrus als mensen die een even kostbaar geloof als hij hadden verkregen, dankzij de trouw van God 2 aan de beloften die Hij vroeger aan de vaderen had gedaan. Dit is de strekking van het woord ‘gerechtigheid’ in dit gedeelte. Het was de trouw van de God van Israël, die Zijn volk dit geloof had geschonken dat hun nu zo kostbaar was. Dit geloof is de christelijke waarheid. Het geloof is hier het deel dat wij hebben in de dingen die God heeft geschonken en die in het christendom als waarheden zijn geopenbaard, terwijl de beloofde dingen zelf nog niet ten volle zichtbaar zijn.

Op deze manier hadden de gelovige Joden de Messias leren kennen en alles wat God in Hem had gegeven. Zo had de Heer Zelf ook gezegd: ‘Laat uw hart niet ontroerd worden. U gelooft in God, geloof ook in Mij. In het huis van Mijn Vader zijn vele woningen (…). Ik ga heen om u plaats te bereiden’ (Joh. 14:1-2). Dat wil zeggen: U hebt God niet zichtbaar bij u, maar u verheugt zich in Hem door het geloof. Zo is het ook met betrekking tot Mijzelf. Ik zal niet langer lichamelijk bij u zijn, maar u zult zich verheugen in alles wat in Mij te vinden is – gerechtigheid en alle beloften van God – door het geloof. Op deze manier kenden de gelovige Joden waaraan Petrus schreef, de Heer Jezus. Zij hadden dit kostbare geloof ontvangen.

De werking van Gods kracht in de gelovigen.


Zoals de gewoonte was, wenste hij hun genade en vrede en hij voegde eraan toe: ‘in [de] kennis van God en van Jezus, onze Heer’ (1:2). De kennis van God en van Christus is het centrum en de grond van het geloof; ze voedt het geloof. Door die kennis groeit het geloof en wordt het op goddelijke wijze versterkt. Ook bewaart deze kennis ons voor bedrieglijke voorstellingen van verleiders. Maar er is metde kennis een levende kracht verbonden, een goddelijke kracht in alles wat God voor de gelovigen betekent. Want Hij wordt door deze kennis aan het geloof geopenbaard. Zijn goddelijke kracht heeft ons alles gegeven wat het leven en de godsvrucht betreft (1:3). Door de persoonlijke kennis van Hem Die ons heeft geroepen, is Gods kracht
beschikbaar en werkzaam in alles met betrekking tot het leven en de godsvrucht. Het is de kennis van Hem, Die ons heeft geroepen door heerlijkheid en deugd.

Zo vinden we hier dus: de roeping van God om de hemelse heerlijkheid als ons einddoel na te jagen, waarbij wij de overwinning behalen door middel van de deugd – d.i. de geestelijke kracht – over vijanden die wij onderweg ontmoeten. Het is niet de wet, zoals die werd gegeven aan een volk dat al bijeengebracht was; maar de hemelse heerlijkheid als ons einddoel, dat door geestelijke kracht moet worden bereikt. Bovendien bezitten wij deze kracht, die werkt naar haar eigen aard met het oog op het nieuwe leven in ons, en de godsvrucht, d.i. het dienen van God.

Hoe goed is het te weten dat het geloof gebruik kan maken van deze goddelijke kracht, die verwerkelijkt wordt in het zielenleven en die naar de heerlijkheid leidt als ons einddoel. Wat een bescherming tegen de vijand, als wij werkelijk vaststaan in het bewustzijn dat deze kracht in genade werkzaam is ten behoeve van ons. Het hart wordt ertoe gebracht de heerlijkheid als het einddoel voor ogen te hebben. En de deugd, de kracht van het geestelijk leven, wordt ontplooid op de weg naar de heerlijkheid. Gods kracht heeft ons alles geschonken wat nodig is.

Welnu, in verbinding met deze twee dingen – namelijk de heerlijkheid en de geestelijke kracht – hebben wij de grootste en kostbare beloften ontvangen. Want alle beloften in Christus worden ontvouwd óf in de heerlijkheid, óf in het leven dat naar de heerlijkheid leidt. Door middel van deze beloften zijn wij deelgenoten geworden van de goddelijke natuur (1:4). Want Gods kracht die wij verwezenlijken in ons leven en onze godsvrucht, is verbonden met grote en kostbare beloften die óf op de heerlijkheid betrekking hebben, óf op de deugd in het leven dat naar die heerlijkheid leidt. Dat wil zeggen: Gods kracht openbaart zich door ons de realiteit te laten zien van de heerlijkheid, en ons een hemelse wandel te doen leiden die kenmerkend is voor die kracht zelf.

Zodoende zijn wij moreel gezien deelgenoten geworden van de goddelijke natuur, doordat Gods kracht in ons werkt en ons bepaalt bij de dingen die op goddelijke wijze geopenbaard zijn. Wat een voorrecht! Het stelt ons in staat onszelf te verheugen in God en ook in al het goede. Door de werking van Gods kracht zijn wij zo ontkomen aan het verderf dat door de begeerte in de wereld is. Want Zijn kracht maakt ons daarvan vrij. Het is niet alleen zo dat wij niet aan de begeerte toegeven, maar wij zijn met andere dingen bezig en de werking van de boze door het zondige vlees blijft achterwege. De begeerten waarvan wij onszelf niet konden reinigen, zijn weggenomen; de oude relatie tussen het hart en zijn gerichtheid is ten einde gekomen. Het is een werkelijke bevrijding: we zijn in dit opzicht onszelf meester en van de zonde vrijgemaakt.

Voeg bij het geloof de deugd.


Maar het is niet genoeg om door het geloof aan de innerlijke heerschappij van de begeerten van het vlees ontkomen te zijn. Wij moeten bij het geloof – dat de goddelijke kracht en de heerlijkheid van Christus die geopenbaard zal worden verwezenlijkt – de deugd voegen. Dit is het eerste dat toegevoegd moet worden (1:5a). De deugd is de morele moed en kracht, die moeilijkheden overwint en het hart beheerst door de werkingen van de oude natuur te beteugelen. Het is geestelijke kracht waardoor het hart zichzelf meester is, het goede kan kiezen en het kwade
verwerpen als dat waarover we de overwinning hebben behaald en dat ons onwaardig is. Dit is zeker genade alleen. Maar de apostel spreekt hier over de zaak zoals die in het hart verwerkelijkt wordt, en niet over de bron ervan. Ik heb gezegd dat dit het eerste is, omdat de morele kracht
praktisch de bevrijding betekent van het kwaad en de gemeenschap met God mogelijk maakt.

Deze geestelijke kracht geeft gestalte aan al het overige, want zonder de deugd leven wij niet werkelijk met God. Kan Gods kracht zich ontwikkelen in de laksheid van het vlees? En als wij niet werkelijk met God leven – als de nieuwe natuur niet werkzaam is – is onze kennis alleen maar de
opgeblazenheid van het vlees; volharding slechts een natuurlijke eigenschap, of anders huichelarij; enzovoorts.

Bij de kennis de zelfbeheersing.

Waar de deugd aanwezig is, is het kostbaar de kennis erbij te voegen. Dan hebben wij goddelijke wijsheid en inzicht als gids voor onze wandel. Het hart wordt verruimd, geheiligd, geestelijk ontwikkeld door een diepere vertrouwdheid met God, Die in ons hart werkzaam is en in onze wandel gezien wordt. We worden bewaard voor afdwalingen. We zijn nederig, nuchter; we weten beter waar onze schat is en wat die is, en dat al het andere alleen ijdelheid is en een hindernis. Er wordt hier dus met ‘de kennis’ een waarachtig kennen van God bedoeld (1:5b).

Als we zo wandelen in de kennis van God, worden het vlees, de wil en de begeerten in toom gehouden. Hun praktische kracht neemt af en ze verdwijnen als gewoonten; ze worden niet gevoed. We zijn matig, er is zelfbeheersing. We geven
niet toe aan de begeerte; de matigheid wordt aan de kennis toegevoegd. De apostel spreekt hier niet over de wandel als zodanig, maar over de toestand van het hart in de wandel van de gelovige. Maar toch, als iemand zich zo laat leiden en zijn wil beteugeld is, zal hij anderen geduldig verdragen. En de omstandigheden die hij moet doormaken, zal hij in alle opzichten aanvaarden in overeenstemming met Gods wil, hoe ze ook mogen zijn.

Bij de volharding de godsvrucht.

We voegen zo de volharding bij de zelfbeheersing (1:6). Het hart – het innerlijke, geestelijk leven – is dan vrij om zich te verheugen in zijn ware bestemming. Dit is een uiterst belangrijk beginsel in het leven van de christen. Wanneer het vlees op een of andere wijze werkzaam is (zelfs al is het alleen innerlijk), als er ook maar iets is waarmee het geweten zich moet bezighouden, dan kan ik niet genieten van de gemeenschap met God in het licht.

Want de uitwerking van het licht is altijd dat het geweten gaat spreken. Maar wanneer er voor het geweten niets is dat niet geoordeeld is in Gods licht, is de nieuwe mens werkzaam in relatie met God. Ik geniet van de vreugde van Zijn tegenwoordigheid en ik verheerlijk Hem in een leven, dat gekenmerkt wordt door godsvrucht. Ik geniet van de gemeenschap met God en wandel met Hem. Zo voegen we bij de volharding de godsvrucht (1:7a).

Bij de broederliefde de liefde.

Als het hart zo in gemeenschap met God is, strekt de liefde zich ongehinderd uit tot allen die Hem dierbaar zijn. Zij zijn immers deelgenoten van dezelfde goddelijke natuur en wekken noodzakelijkerwijs de liefde op van ons gemoed. Zo zien we dat de broederliefde zich ontplooit. Maar er is nog een beginsel dat alle andere eigenschappen bekroont, leidt en kenmerkt: dat is de liefde in eigenlijke zin (1:7b). De liefde is in haar oorsprong de natuur van God Zelf, de bron en volmaking van alle andere deugden die het leven van de
christen sieren.

Het onderscheid tussen liefde en broederliefde is van belang. Zoals we zojuist zeiden, is de liefde de bron waaruit de broederliefde ontspringt. Maar doordat ze aanwezig is
in sterfelijke mensen, kan de broederliefde vermengd zijn met menselijke gevoelens zoals persoonlijke gehechtheid, of aantrekking door iemands karakter. Er is niets dat zo mooi is als de genegenheid van broeders en zusters voor elkaar. Het is van het grootste belang in de gemeente dat deze gevoelens in stand worden gehouden. Maar ze kunnen gemakkelijk ontaarden en verkoelen. En als de liefde zelf, als God niet de allereerste plaats blijft innemen, wordt Hem de plaats ontnomen die Hem toekomt en wordt Hij buitengesloten. Daarom moet de goddelijke liefde, die de natuur van God Zelf is, de broederliefde beheersen en leiden (1:7b).

Anders laten we ons leiden door wat ons aanstaat, door ons eigen hart. Als ik me laat leiden door de goddelijke liefde, heb ik al mijn broeders lief. Ik heb hen lief, omdat ze Christus toebehoren; er is dan geen partijdigheid. Ik zal meer vreugde hebben van een geestelijke broeder; maar ik zal me met mijn zwakke broeder bezighouden met een liefde die boven zijn zwakheid uitgaat en daar heel gevoelig voor is. Vanwege de liefde tot God zal ik me met de zonde van mijn broeder bezighouden, om hem te herstellen en zo nodig te berispen.

Als de goddelijke liefde werkzaam is, kan de broederliefde nooit worden verbonden met ongerechtigheid. Kortom: God wil de plaats innemen die Hem toekomt in alle relaties die we hebben. Broederliefde te tonen op een manier die de eisen van God uitsluit, is God Zelf buitensluiten – met het doel de eigen wensen te bevredigen. De goddelijke liefde, die werkt in overeenstemming met de natuur, het karakter en de wil van God, behoort onze hele wandel te leiden en te kenmerken en moet gezag hebben over alles wat ons beweegt. Anders kan de broederliefde alleen maar de mens op de plaats van God stellen.

De goddelijke liefde is de band van de volmaaktheid (Kol. 3:14). Want God, Die liefde is, is werkzaam in ons. Hij wil alles besturen wat er in het hart omgaat.

Welnu, als deze dingen bij ons zijn, zal de kennis van onze Heer Jezus Christus in ons hart niet onvruchtbaar zijn (1:8). Als deze dingen echter ontbreken, zijn we blind; we kunnen niet ver zien in de dingen van God. Ons gezichtsveld wordt verkleind, de blik wordt beperkt door een hart dat door eigen wil wordt geleid en door eigen begeerten afdwaalt. We vergeten dat we gereinigd zijn van onze vroegere zonden (1:9).

Dan verliezen we de plaats uit het oog die het christendom ons heeft gegeven. In deze toestand te verkeren, betekent niet dat iemand al zijn zekerheid kwijt is. Maar hij vergeet wat de ware christelijke belijdenis is waartoe hij is gebracht, namelijk heiligheid in tegenstelling tot de wegen van de wereld. Daarom moeten we ons beijveren een helder en krachtig bewustzijn van onze verkiezing te hebben, opdat we in geestelijke vrijheid wandelen.

1) Bron: Groeien in het geloof. Zie advertentie op pagina 8
2) Hier is sprake van de trouw van God aan Zijn beloften. Daarom
lezen wij ook over ‘onze God en Heiland Jezus Christus’. De brief
aan de Hebreeën staat uitvoeriger stil bij het feit dat Jezus Jahweh
is.

Bron Oudesporen.nl/rechtstreeks2022-03.pdf

Auteur: Hugo Bouter

Vergelijkbare berichten