Meerdelige serie over “godsvrucht”

Godsvrucht is godvrezendheid en liefde tot God – Deel 11.

>> Toewijding

Een leven van toewijding

“Wie zou U niet vrezen, Heere, en Uw naam niet verheerlijken? Immers, U alleen bent heilig. Want alle volken zullen komen en U aanbidden, want Uw oordelen zijn openbaar geworden”
(Openb. 15:4).

Henoch was 65 jaar oud toen hij vader werd. De geboorte van hun zoon veranderde zijn leven en daardoor kwam hij tot bekering. Hij was de eerste man die met God wandelde – buiten het paradijs. Hij wándelde niet alleen met God, maar predikte ook al over de wederkomst: zie Judas vers 14. Hij geeft zijn zoon de profetische naam van Methusalach, waarvan ‘Met’ in het Hebreeuws ‘dood’ betekent en ‘Salach’, ‘zenden’, zodat ‘Methusalach’ betekent: ‘Wanneer hij is gestorven zal het komen!’ (‘Mathousala’ betekent overigens ook: ‘Man van de speer’ ). Hij werd de oudste man (969 jaar) van de Bijbel. Dit vertelt mij dat de Heere langzaam is met Zijn oordelen. Hij stierf ook in het jaar van de zondvloed (Gen. 5:21,22).

Henoch wandelde met God en behaagde God (Heb. 11:5). Dat betekent, dat hij dingen deed die voortvloeiden uit zijn toewijding en privé-omgang met de Heere.

Hij Die in ons woont, wil dóór ons heen leven!

Ons gedrag wordt bepaald door een juist Gods beeld en onze relatie met Hem.
Het is zo belangrijk dat wij ten diepste geloven dat de Heere Jezus, die voor ons stierf, nu in ons woont en verlangt om dóór ons heen, Zijn eigen leven te leven (Gal. 2:20).

Onze toewijding aan de Heere kan onmogelijk bestaan zonder dat wij vervuld zijn van een diep respect voor Hem en Zijn wezen. Het intense besef dat de Schepper en Verlosser van hemel en aarde in ons hart woont is onbegrijpelijk maar wel waar.

Met vrijmoedigheid, maar ook met eerbied en ontzag!

Geen enkele man Gods was onzorgvuldig met zijn woorden tot de Heere God. De schrijver die ons verzekert dat wij met vrijmoedigheid toegang hebben tot de troon van genade, bindt ons ook op het hart, dat wij moeten toetreden met eerbied en ontzag.

Onze God is ook een verterend vuur (Heb. 10:19-25; 12:28,29).

Abba Vader, maar ook Majesteit, Schepper en Heerser

Dezelfde Paulus die ons uitlegt dat de Heilige Geest in ons woont en ons doet uitroepen ‘Abba Vader, leert ons ook dat deze God woont in een ontoegankelijk licht (Rom. 8:15; 1 Tim. 6:16). Wij moeten Hem zien als de oneindige Majesteit, de unieke en volstrekt verheven Schepper en Heerser van het hele universum.

Zelfs de verlosten in de hemel vrezen de Heere en zingen het overwinningslied van Mozes en het lied van het Lam (Openb. 15:3,4). Een gelovige ervaart pas ten diepste Gods liefde, op grond van wat Jezus vervulde op Golgotha (1 Joh. 4:8-10).

Hoe langer Paulus met de Heere wandelde, hoe dieper zijn zondebesef en besef van Gods genade voor hem werd. Hij noemt zich de ergste van alle zondaren (1 Tim. 1:15).

Paulus klampte zich ook vast aan de heerlijke waarheid, dat Gods liefde niet op en neer gaat, want Zijn genade is dat wij geaccepteerd zijn ín de (Zijn) Geliefde (Zoon) (Ef. 1:6).

Daarom verheugen wij ons uitbundig door de liefde van God, die in onze harten is uitgestort (Rom. 5:5) en ons de volle zekerheid geeft (Rom. 8:31-39). Daarom leeft Paulus met een liefdesdrang diep in zijn hart (2 Kor. 5:14,15). Heerlijk is het dat wij Hem liefhebben, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad (1 Joh. 4:19).

Verlangen van de mens naar God…

David had ook een diep verlangen naar Gods aanwezigheid en hechte gemeenschap met Hem:

  • “Zoals een hert schreeuwt naar de waterstromen, zo schreeuwt mijn ziel tot U, o God! Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God. Wanneer zal ik binnengaan om voor Gods aangezicht te verschijnen?”
  • “Één ding heb ik van de HEERE verlangd, dát zal ik zoeken: dat ik wonen mag in het huis van de HEERE, al de dagen van mijn leven, om de liefelijkheid van de HEERE te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel.”
  • “O God, U bent mijn God! U zoek ik vroeg in de morgen; mijn ziel dorst naar U, mijn lichaam verlangt naar U in een land, dor en dorstig, zonder water.”
    (Ps. 42:2,3; 27:4; 63:2).

Paulus zegt: “…opdat ik Hem mag kennen, en de kracht van Zijn opstanding en de gemeenschap met Zijn lijden” (Fil. 3:10).

Zij hunkerden allen naar meer. Zij waren beslist niet zweverig. David werd continu bedreigd. En Paulus was praktisch.

Verlangen van God om bij de mens te wonen…

Het is ook goed om te weten dat de Heere bij ons wil wonen.

  • Zo was het in het verleden (Ex. 25:8).
  • Zo is het nu in het heden (Matt. 18:20) én
  • zo zal het zijn in de eeuwigheid (Openb. 21:3)!
    Hij staat aan de deur van ons hart en klopt (Openb. 3:20).

Als wij daar ten diepste van doordrongen zijn, dan roepen wij eensluidend met Jesaja (26:8b,9): Naar Uw naam en naar Uw gedachtenis gaat het verlangen van onze ziel uit. Met heel mijn ziel verlang ik naar U in de nacht, ja, met mijn geest zoek ik U ernstig” .

Wanneer je zegt dat iemand een bepaalde naam heeft, dan bedoel je dat diegene op een bepaalde manier bekend staat. Zo is het ook met de Heere. De profeet kon, net zoals Mozes (Ex. 33:18-22), geen onderscheid maken tussen zijn verlangen naar Gods heerlijkheid en zijn verlangen naar de Heere God Zelf. Deze twee verlangens gaan hand in hand.

Dit is een heerlijk leven van toewijding en godsvrucht.

Johan.

Met dank aan en toestemming van dhr. J. Schep geplaatst. Zie ook: www.johan-linda.com.
Andere, door dhr. J. Schep, geraadpleegde bron: “Heer U bent mijn doel” van Jerry Bridges.

Vergelijkbare berichten