Eerste kamer Den Haag

Over gehoorzaamheid aan de overheid bestaan binnen christelijke en niet-christelijke kringen veel verkeerde denkbeelden en misverstanden. Dat is de aanleiding geweest voor het schrijven van dit stuk. We doen dat vanuit de bijbel als Woord van God en maken daarbij dankbaar gebruik van hetgeen in de christelijke traditie en met name in de tijd van de kerkhervorming en in de ontstaansgeschiedenis van ons land en volk hierover naar voren is gebracht. Dat zijn parels die we weer te ontdekken hebben. Dit stuk is niet bedoeld als wetenschappelijke verhandeling, we willen slechts een eenvoudige uitleg geven voor de leek. Naast de bijbel is vooral gebruik gemaakt van:

  • Augustinus, de Stad (of: Staat) van God en die van de wereld (De Civitate Deï, 413-426)
  • Beza, het Recht der overheden (De iure magistratum, 1574)
  • H. Klink, Opstand, politiek en religie bij Willem van Oranje 1559-1568, 1997. Dit is een voortreffelijke uiteenzetting van de ontstaansgeschiedenis en legitimatie van het verzet bij Willem van Oranje voorafgaand aan de tachtigjarige oorlog. In deze uiteenzetting komt het denken van o.a. Luther en Calvijn over de (grenzen aan) gehoorzaamheid aan de overheid ook goed aan bod.

Het calvinisme is twee uitersten verweten; in de 16e eeuw oproerigheid en in de 20e eeuw verkeerde lijdelijkheid. Beide zijn even waar als onwaar. Het calvinisme als zodanig geeft geen enkele legitimatie voor beide opstellingen. Het klopt wel dat er in de 16e eeuw behalve een goed gelegitimeerd, ordelijk en (waar het kon) gematigd verzet ook sprake was van anarchistisch aandoende ongeregeldheden, gebaseerd op verkeerde menselijke neigingen. En in de 20e eeuw rond WOII was helaas meer sprake van geestelijke doodsheid, blindheid en valse lijdelijkheid dan van christelijke moed en zelfverloochening. Toch hebben zowel de oproerlingen in de 16e als de lijdelijken in de 20e eeuw zich beroepen op de bijbel. Het is dus niet een onderwerp waarin niet misgetast wordt. Terwijl de gevolgen groot kunnen zijn voor individu, gemeenschap, land en volk.

Vragen die leven zijn: tot hoever moet een christen de overheid gehoorzamen? Als een overheid nu eens hele slechte dingen doet, wat dan? Alle machten en overheden die er zijn, zijn immers toch van God zo bestemd (Romeinen 13:1)? We zijn gehouden haar te gehoorzamen en in waarde te houden (Titus 3:1, 1 Petrus 2:13). De overheid wordt genoemd Gods dienares, tot straf van degene die kwaad doen en ten goede van die het goede doen (Romeinen 13:4). Dientengevolge is het nodig aan haar onderworpen te zijn, niet alleen omdat we anders straf te vrezen hebben maar ook vanwege onze consciëntie (vers 5). Ook de ‘harde heren’ heeft een dienstknecht te gehoorzamen (1 Petrus 2:18). Dat zijn niet mis te verstane oproepen. Maar waar ligt de grens? Dát die er is, is toch wel duidelijk als we alleen al het bijbelboek Daniël lezen.

Wat wanneer er twee tegenstrijdige plichten zijn, namelijk weldoen aan mijn naaste enerzijds en gehoorzaamheid aan de overheid anderzijds? En mag ik ingaan tegen eigen welzijn? Mag ik iets afdoen aan de dienst van God? Wat als ik in dienst ben van de overheid en ik zie dat het beleid dat ik uit te voeren heb schadelijk is? Het antwoord op deze vragen vervat in drie punten met een nadere toepassing in de vierde en vooral vijfde paragraaf. De onderscheidingen zijn vooral ontleend aan het schrijven van Beza, medestander van Calvijn.

1. De liefde tot God en de naaste geldt voor iedereen in alle omstandigheden

De grens voor ieder gelovige (christen) van alle tijden en plaatsen is de gehoorzaamheid aan God, vervat in de tien geboden en samengevat: liefhebben van God boven alles en de naaste als zichzelf. Dit betekent kort gezegd dat wanneer de overheid vraagt van ons dingen te doen die hiermee in strijd zijn, we ze niet alleen niet hoéven maar ook niet mógen uitvoeren.

Vandaar dat Daniël bleef bidden bij open venster (Daniël 6) en zijn drie vrienden zich niet neerbogen voor het beeld dat koning Nebukadnézar had gemaakt, ook niet voor enkele luttele seconden (Daniël 3). De drie vrienden hebben niet als volgt geredeneerd: laten we maar even gehoorzamen, dan blijven we tenminste op onze hoge posities en kunnen we uiteindelijk voor God, de ware (Joodse) godsdienst en ons volk meer betekenen. Nee, ze hebben in geloof acht gegeven op het gebod, latende de uitkomst aan God. Daniël heeft ook niet gedacht: laat ik nu maar stiekem tot God bidden, met alle luiken gesloten kan dat ook wel. Nee, hij had God lief boven alles, boven eigen leven.

Vandaar ook dat Obadja in 1 Koningen 18 de 100 profeten verborg ten tijde van de goddeloze koning Achab en zijn afgodische vrouw Izebel en hij voedde hen met het eten dat bestemd was voor het hof van de koning. Hij had een prominente positie aan het hof, ondermijnde dus het bevel van zijn heer! Obadja wist van de liefde die hem hiertoe bracht (het geloof is werkzaam in liefde). Hij had zijn hoogste Heer en Zijn dienst lief boven alles en zijn naaste als zichzelf.

Zie ook hoe Rachab de hoer geprezen is om het verbergen van de verspieders in Jericho (Hebreeën 11:31). Zij heeft ongetwijfeld gehandeld tegen de wetten van die stad.

Mozes heeft geweigerd een zoon van Farao’s dochter genoemd te worden en koos liever met het volk van God kwalijk behandeld te worden dan voor een tijd in de zonde te leven. Hij achtte de versmaadheid van Christus grotere rijkdom (Hebreeën 11:25 en 26).

In later tijd is wel eens een parallel gelegd met Willem van Oranje, die zijn eretitels, landgoederen en de schatten van de Dillenburg niets achtte in vergelijking met de goede strijd van het geloof.

De gehoorzaamheid en oprechtheid van de Heere Jezus

De Heere Jezus zelf heeft zich gehoorzaam betoont aan de wereldlijke overheid. Toch zorgde Hij met zijn optreden voor onrust. Dat kwam door Zijn onschuld en oprechtheid. Hij at met hoeren en tollenaren, de ‘ongeneeslijk’ zieken en allerverachtsten hadden bij Hem plek en ook de Samaritaanse vrouw kon op zijn ontferming rekenen. Tegen alle sociaal-wenselijke gebruiken in sprak hij met een vrouw, die Samaritaans was en die bovendien in overspel leefde. Hij heeft geen verkeerde gebruiken willen volgen in het maken van onderscheid tussen personen. Zeker, Hij was de Zoon van God, de Heere van hemel en aarde, maar in Zijn doen en laten was Hij ook een volmaakt mens, een mens met zuivere bedoelingen, zoals door God bedoeld. Zijn optreden zorgde voor ergernis, niet omdat Hij dat wilde maar omdat Hij de wijsheid van deze wereld niet aannam. De wereld heeft het hare lief maar haat wat tegen haar ingaat. Zij haat het Licht omdat het haar eigen boze werken aan de dag brengt (Johannes 3:19). De duisternis heeft het Licht niet begrepen (Johannes 1:5).

Onze roeping en de Waarheid brengt de wereld in onrust

Weliswaar is onze roeping niet gelijk aan die van de Heere Christus, maar wij zijn wel geroepen Hem na te volgen. De wereld haat ook ons (Johannes 15:19 e.v.) wanneer wij hetzelfde Licht tentoonspreiden en wanneer wij erkennen dat er een God is die waardig is boven alle menselijke wijsheid en boven alle overheden gediend te worden.

Wat ons betreft, wij zullen degenen die over ons gesteld zijn ‘alle eer waardig achten, opdat de Naam van God en de leer niet gelasterd wordt’ (1 Timotheüs 6:1) en onze gebeden zijn voor allen die in hoogheid zijn, ‘opdat wij een rustig en stil leven leiden mogen, in alle godsvrucht en eerzaamheid’ (1 Timotheüs 2:2). In dit laatste liggen twee dingen besloten: (1) We moeten bidden dat de overheid ons toestaat naar Gods geboden te leven, (2) we moeten oprecht het goede wensen en bidden voor de overheid, zodat we weten dat we onze eventuele ongehoorzaamheid niet uitleven uit verkeerde vrijheidsdrang maar met een vrij geweten; om zo te zeggen: alleen bidden voor de overheid maakt het mogelijk om vrij te staan van de overheid.

Hierboven bleek al dat de Waarheid onrust brengt. Jezus zelf zegt in Lukas 12:51 dat Hij eerder verdeeldheid brengt dan vrede. Hij brengt wel vrede in het hart, maar Gods tegenstander gaat rond als een briesende leeuw (1 Petrus 5:8) en probeert altijd het evangelie in diskrediet te brengen.

Dit blijkt ook uit Handelingen 16:20 waar over Paulus en Silas wordt gezegd: Zij beroeren de stad! En in Handelingen 19:23 staat dat er ‘geen kleine beroering’ ontstond door de weg van de Heere.

Laat het ‘onrust-criterium’ nu juist in onze tijd gelden om mensen en zeker ook dominees te bekritiseren. Zeker, we mogen ons bewust zijn van verkeerde invloeden en de gevolgen van ons spreken en handelen. Toch is dat niet helemaal waar het in de huidige christelijke gemeenschap om draait. Het effect dat iets onrust veroorzaakt is genoeg om te betichten van het zaaien van verdeeldheid of zelfs van een onchristelijke houding. Wat de reden is van de onrust en of de onrust wellicht iets zegt over de gesteldheid van de ontvangers van de boodschap, daar wordt niet naar gevraagd. Dat de duivel, de wereld en ieder mens van nature in vijandschap leeft met de Waarheid en God op afstand probeert te houden, ook dat lijkt een opvatting die passé is.

Laat een ieder en zeker ook de leiders in christelijke gemeenschappen, in de politiek, redacteuren van kranten en elders zich afvragen waarom zij niet zitten te wachten op onrust. Komt het voort uit het werkelijk zoeken van waarheid en vrede voor kerk, land en volk? Of gaat het vooral om de lieve vrede in ‘hun’ beschermde wereld, in ‘hun’ kerk? Speelt er soms ook zelfbehoud mee? Is de gedachte soms: laten we maar meegaand zijn, dan komen we het beste door de wereld? Laat men beseffen dat dit in wezenlijke zaken niet mag en in de tijd die voor ons ligt niet meer zal kunnen – en eigenlijk heeft het nooit gekund. We komen vroeg of laat in de positie van de drie vrienden van Daniël, al is het ook niet onder dezelfde dreiging, en daar kunnen we beter op voorbereid zijn. De apostelen waren verblijd dat zij om de Naam van Christus smaadheid mochten leiden (Handelingen 5:41, zie ook 1 Petrus 4:14-15).

2. Wanneer een overheid de grenzen van haar bevoegdheden zwaar overschrijdt

Lastig is een situatie waarin de overheid (vroeger: de vorst) zich niet aan de constitutie, bijvoorbeeld de Grondwet, houdt of deze van binnen uitholt door volledig tegen haar geest in te gaan. Of een situatie waarin de overheid zich als een regelrechte vijand ontpopt voor het welzijn van haar burgers. Dit laatste kan zij ook zijn wanneer zij structureel haar burgers misleidt.

In deze situatie zijn lagere overheden, rechters en met name degenen die het volk vertegenwoordigen – die allen een eed hebben afgelegd op de constitutie – gerechtigd en verplicht de regerende overheid te belemmeren, te doen stoppen en in voorkomende gevallen haar af te zetten en ook te berechten. Een ieder vanuit zijn of haar wettige roeping en taakstelling. Burgers zijn gehouden zich te wenden tot de middelen die in een rechtstaat hun ter beschikking staan. Ambtenaren zijn gehouden aan hun eed en zullen zich op hun eed of belofte en gewetensbezwaren moeten beroepen. Gewoon uitvoeren omdat het nu eenmaal zo werkt in een uitvoerend orgaan is er dus niet bij. De eed zou hiermee een wassen neus geworden zijn! Wanneer alle lagere overheden en ambtsdragers hun roeping serieuzer zouden nemen, zou dat al de helft schelen.

Verhouding tussen overheid en volk in de bijbel

Hoewel er geen bijbels idee bestaat van ‘volkssoevereiniteit’, dat van seculiere oorsprong is, heeft Beza laten zien dat in de bijbel het gezag en de ambtsuitoefening van de koningen in Israël (en later het rijk van Juda) wel degelijk gefundeerd was in overeenstemming tussen volk en vorst. Het feit dat zij regeerden bij de gratie Gods doet daar niet aan af. God heeft geen despotische vormen van bestuur aangesteld en heeft in een ordelijke weg koningen willen aanstellen. Gods weg bij koning Saul is, nadat hij door middel van Samuël gezalfd is, via een loting te komen tot een verkiezing voor het volk (1 Samuël 10:19-21). Het volk neemt hem aan (vers 24) en dan volgt iets belangrijks (vers 25): Samuël zegt het volk het recht van het koninkrijk, schrijft het in een boek en legt het voor het aangezicht van de HEERE. De kanttekenaren bij de Statenvertaling merken terecht op dat het hierbij ging om wetten of instellingen aangaande de regering van de koningen en die zowel de koning als onderdanen voorschreef hoe zij zich jegens elkaar te gedragen zouden hebben. Deze constitutie was er dus één tussen vorst en volk voor het aangezicht van God!

Ook bij David is een verbond met het volk te zien, waar hij door de mannen van Juda (2 Samuël 2:4) en later door de oudsten van Israël werd gezalfd (2 Samuël 5:3).

Bij Joas is het in 2 Koningen 11:17 nog helderder beschreven, waar de hogepriester Jojada eerst een verbond maakt tussen de HEERE en de koning en de HEERE en het volk en vervolgens ook tussen koning en volk. Let hier op de volgorde! Eerst zijn beiden (koning en volk) gebonden aan de HEERE en vervolgens zijn ze gebonden aan elkaar.

Een volk draagt consequenties van eigen keuzes – regering spiegelt het volk

Samuël heeft het volk Israël in hun roep om een koning er realistisch voor gewaarschuwd dat het bestuur door koningen heel wat lasten voor het volk met zich meebrengt. Zij moeten zich daar dan ook niet over beklagen, want zij hebben het zelf gekozen (1 Samuël 8 vanaf vers 11 en 1 Samuël 10). Kortom, een volk kiest soms ook lichtzinnig voor een regering waarvan ze de consequenties niet goed doorziet. Zij is dan – voor zover zij daarmee niet regelrecht in strijd met Gods wet handelt – gehouden te gehoorzamen en kan zich niet zomaar (buitenwettelijk) daarvan ontdoen.

Dat een meerderheid kiest voor een bepaald bestuur wil overigens niet zeggen in een democratische rechtsstaat dat de constitutie en grondrechten zomaar geschonden mogen worden. Ook (en juist) de meerderheid is daaraan gehouden. Wel is het zo dat de regering van een volk bijna altijd wat zegt over de gesteldheid van het volk. De regering spiegelt het volk.

Rechtmatige afzettingen

Voorafgaand aan de huldiging van Joas, werd Athália, de dochter van Achab en Izébel, die zichzelf wederrechtelijk koningin gemaakt had, afgezet (2 Koningen 11). De zalving en bevestiging van Joas én het afzetten en straffen van Athália is op een ordelijke manier gegaan, toen Jójada de hogepriester zich versterkte met de oversten en de Levieten (2 Kronieken 23). Het land en (Godvrezende) volk heeft daar tot in het zevende jaar van haar tiranniek bewind op moeten wachten. Er zal in die zeven jaar ongetwijfeld menigeen vervolgd en omgebracht zijn van diegenen die ‘hun knieën niet voor Baäl gebogen en hem met hun mond niet gekust hadden’ (zie 1 Koningen 19:18), maar nog meer zullen er tot God gesmeekt hebben om uitkomst uit de benarde situatie waarin het volk Israël was gekomen. Toch hebben zij in lijdzaamheid moeten wachten, een les voor ons.

Na Joas volgt er nog een opmerkelijk voorbeeld van een ordelijke afzetting en berechting van een koning. Over Amázia staat geschreven dat men in Jeruzalem een verbintenis tegen hem maakte, nadat hij van de HEERE was afgeweken (2 Kronieken 25:27). Het verband tussen de verbintenis en het afwijken van God is zo nadrukkelijk omschreven dat Gods Geest ons hiermee iets heeft willen zeggen. Vast en zeker is Amázia’s einde een oordeel op zijn volhardende afwijking. Beza meent echter ook dat de mannen van Jeruzalem hem hebben willen afzetten vanwege zijn goddeloosheid, die immers in lijnrechte tegenspraak was met de eed die hij had gezworen. Bovendien merkt hij op dat het niet is gebeurd door enig oproer, maar dat ze hem in Lachis hebben weten te achterhalen en, na hem gedood te hebben, naar Jeruzalem brachten om hem daar bij zijn vaderen te begraven. Het is zeer waarschijnlijk dat voor een geplande operatie vanuit Jeruzalem naar Lachis de oudsten van het volk Juda betrokken waren.

‘Die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan…’

Er kunnen dus situaties zijn waarin een heerser rechtmatig afgezet en berecht mag worden. Het gaat echter wel om een ordelijk ingrijpen, in overeenstemming met Gods wil en door mensen die daar vanuit hun ambt toe geroepen zijn.

Anders vergaat het de bloedvergieters slecht en is het woord van de Heere Jezus van toepassing: ‘Allen die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan.’ (Matth. 26:52). Zie ook hoe de tot koning gezalfde David de man strafte die zich voordeed als de moordenaar van Saul (2 Samuël 1:14-15), terwijl hij rouw bedreef over de dood van Saul en Jonathan (2 Samuël 1:12). Opmerkelijk is dat David de man vroeg ‘vanwaar’ hij was (2 Samuël 1:13), hoewel de man al eerder had verhaald dat hij een Amalekiet was (2 Samuël 1:8). Het is alsof David vroeg: wat voor roeping en positie meen je te hebben dat je dit gedaan hebt? Eenzelfde behandeling valt de mannen ten deel die tot David komen met het hoofd van Isbóseth, de zoon van Saul (2 Samuël 4:8-12). Waar er zelf op zijn leven gejaagd was door zowel Saul als zijn zoon wilde hij zich niet wreken door de handen van bloedvergieters.

In de bijbel en in de wereldgeschiedenis zien we voortdurend een bevestiging van het woord van Genesis 9:6 en Matth. 26:52; het loopt zelden goed af met mensen die in verkeerde driften en zonder daartoe van Godswege geroepen te zijn in opstand komen. Eén van de meest sprekende voorbeelden uit de 16e eeuw is de boerenoorlog in Duitsland (1524-1525). De eerste prediker-opstandelingen, Thomas Münzer en Nicholas Storch, beriepen zich op de bijbel en Luthers bekende geschrift ‘De vrijheid van een christenmens’. Luther doorzag echter dat de opstand geen werkelijk christelijk fundament had, dat de oogmerken niet christelijk waren, en nam afstand.

Maar… niet kritiekloos

In eerste instantie had Luther de hogere adel bestraft om hun onderdrukking en nam hij het juist voor de boeren op. Hij was dus niet kritiekloos! De opstand die volgde kon hij echter niet legitimeren en zeker de wijze waarop de bijbel gebruikt werd noodzaakte hem in niet mis te verstane bewoordingen de opstand te veroordelen. Het verschil tussen Luther en de prediker-opstandelingen was dat Luther de eer van God en de naam van Christus en het evangelie bovenaan had staan en alles liever wilde lijden dan daaraan tekort doen.

3. Wat te doen bij (heel) slecht bestuur en wel binnen de grenzen die de constitutie aangeeft?

In dit geval is oppositie en correctie binnen het bestaande stelsel de aangewezen weg. Oppositie mag krachtig zijn en met alle staatsrechtelijk verantwoorde middelen worden aangezet.

Demonstraties, democratie en theocratie

Binnen bepaalde christelijke kringen is er een terughoudendheid ten opzichte van demonstreren. Laat men echter ook beseffen dat het recht van petitie en van demonstratie ons is gegeven als burgerrecht om een kritisch geluid te laten horen ter bijsturing van slecht bestuur. Dat kan op een waardige manier. Wel geldt ook hier natuurlijk dat alles in geloof moet gebeuren en dat waar er meer gedemonstreerd wordt dan gebeden een volk het in de verkeerde weg zoekt.

Een bezwaar op demonstreren is nogal eens geworteld in de overtuiging dat democratie staat tegenover theocratie. In zekere zin terecht, Godsregering tegenover volksheerschappij. Toch is een vorm van democratie als regeringsvorm op zichzelf niet slecht. Zowel de Griekse filosoof Aristoteles, kerkvader Augustinus als latere kerkhervormers hebben aangetoond dat een vorm van burgerregering of burgerzeggenschap heel gezegend kan zijn en vaak onmisbaar is voor een bestendig en gematigd bestuur. Langs welke lijnen dit georganiseerd wordt is natuurlijk een tweede vraag. In Israël waren het de oudsten, meest wijzen die wat te zeggen hadden, in christelijk West-Europa was het later vooral aan maatschappelijke positie, bezit en geld gekoppeld. Het is zonder meer iets van de laatste eeuwen dat alle volwassen burgers van een natie gelijk stemrecht hebben. In die zin staat democratisering voor gelijkheidsdenken en nivellering en is het iets van de moderniteit. Dat neemt niet weg dat het juist via de weg van politieke emancipatie en participatie is geweest dat de vrijheid van onderwijs en de afschaffing van de vaccinatieplicht begin 20e eeuw gerealiseerd werden. De aanzienlijken en rijken in het land wijzen helaas niet altijd de weg. Zij kunnen een volk in het goede voorgaan maar ook in het slechte.

4. ‘Lees’ de context, onderscheid waar het op aankomt en zie wat je roeping is

Jeremia profeteerde dat het volk Israël naar Babel gevoerd zou worden en hij riep de koning en oudsten van Israël op zich te onderwerpen aan dit nieuwe wereldrijk. De oproerigen en vluchtenden naar Egypte zijn zeer gewaarschuwd en met de meesten van hen is het niet goed afgelopen.

In Babel stellen Daniël, Hanánja, Mísaël en Azárja zich onder de heerschappij van het Babylonische rijk. Tegelijkertijd zien we al snel dat Daniël zich in zijn hart voorneemt zich niet te ontreinigen met het eten en drinken aan het hof van de koning en verzoekt hij de overste dat niet te hoeven doen. Daniël verkrijgt genade en barmhartigheid (Daniël 1:9). Later in Daniël zien we echter dat het tot een conflict komt met de wetten in Nebukadnezars en Darius rijk, de drie vrienden van Daniël buigen niet voor het beeld en Daniël laat het bidden tot zijn God niet na.

Mordechai toonde zich trouw aan koning Ahasvéros, voorkwam een samenzwering tegen hem (Esther 2:22), maar boog zich niet voor Haman, tegen het gebod van de koning in (Esther 3:2).

In Openbaring 13 wordt gesproken over een beest, een beeld van het beest en over mensen die dat beest en haar beeld niet aanbidden. Die het wel aanbidden, hun namen zijn niet geschreven in het boek des levens van het Lam (Openbaring 13:8).

Er is een leven uit en met God nodig om te kunnen onderscheiden welke gehoorzaamheid er gevraagd wordt. Gehoorzaamheid aan de overheid (mensen) of tegen de overheid (mensen) in aan God. In beide gevallen is sprake van een gewetensvolle gehoorzaamheid. Gehoorzamen aan degenen die over ons gesteld zijn vinden we moeilijk, ons stellen tegenover de gehele wereld als God dat wil nog moeilijker. Beiden behoren tot een christelijk leven.

5. Enkele praktische overwegingen naar aanleiding van de actualiteit

Op dit moment houdt het vraagstuk van gehoorzaamheid een fors aantal christenen bezig in verband met de maatregelen die overheden nemen in het kader van Covid-19. In dit verband enkele noties:

Godsdienst gaat altijd boven mensendienst en is onopgeefbaar, in iedere omstandigheid.

Wanneer we werkelijk geloven wat we belijden, namelijk dat Gods Woord ons voor de ziel even nodig is als eten en drinken voor het lichaam, dan kan dat toch niet anders?

Er zijn meningsverschillen over hoe ver de maatregelen doorgevoerd mogen worden in een kerk, bijv. in het stellen van een maximum aantal mensen per dienst, online diensten etc. Doorslaggevend is of onze maatregelen wezenlijk afdoen aan de Godsdienst en of zij mensen ‘verhinderen binnen te gaan’. Wanneer het antwoord ‘ja’ is, kan Gods zegen niet rusten op onze maatregelen. Nogmaals, geloven we wat we zeggen?! En zo ja, waarom kunnen we het drinken dan niet nalaten en de prediking van Gods woord en het gebed en de lofprijzing in de gemeente wel?

We moeten op het gebod van liefde acht geven in ieder individueel geval!

Er is geen algemene regel die een gewetensvolle afweging in het individuele geval uitsluit, althans niet in zaken die het welzijn van onze naaste aangaan. Ouderen in eenzaamheid laten verkommeren of sterven zogenaamd uit naastenliefde is geheel in strijd is met de (natuurlijke) liefde. Net als het voor langere tijd gescheiden laten van nauwe bloedverwanten. Onze natuurwetenschappelijke inzichten kunnen niet tot andere inzichten leiden. Vroeger wisten ze ook echt wel van besmettingen. Het geestelijk deel van de mens is hoger dan het lichamelijke. De van overheidswege voorgestelde noodzakelijkheid is er niet. Het is noodzakelijk dat we allemaal eens sterven, het is niet noodzakelijk dat we elkaar geen liefde geven en zelfs niet meer de laatste eer bewijzen uit angst om te sterven of uit angst om het virus over te dragen. Natuurlijk mogen we voorzichtig zijn en waar het kan voorzorgsmaatregelen treffen, maar het credo ‘elkaar niet fysiek opzoeken is liefde’ is een gruwelijke omdraaiing van wat naastenliefde inhoudt. Ook het zogeheten ‘collectieve belang’ is niet gebaat bij liefdeloze maatregelen. We tonen ons mens door hoe wij leven, niet door hoe lang wij leven.

We hoeven op het gebod van de overheid niet in te gaan tegen eigen welzijn en geweten.

Dit valt onder het principe van zelfverdediging. Het zesde gebod (‘gij zult niet doodslaan’) betreft ook onszelf. We hoeven niet dingen te doen waarvan we niet weten of ze goed zijn en of ze schadelijk zijn. Ook kan en mag een overheid niet heersen over de gewetens, evenmin over hoe wij onze lichamen te behandelen hebben, omdat zij evenals onze ziel ten principale haar niet toekomen!

Vaccinatieplichten verplichten een christen dus niet, omdat de overheid niets te zeggen heeft over deze zaak. Ons lichaam zou een tempel van de Heilige Geest moeten zijn en is geen eigendom van de overheid. Als een overheid mensen wil dwingen is dat haar zaak, maar wij zijn niet gehouden iets te doen met ons lichaam waar wij gewetensbezwaren bij voelen. Het voorstellen van een vaccin als een ‘rijbewijs’ voor ons lichaam getuigt van respectloosheid jegens Gods schepping en hoe God ons leven hier op aarde bedoeld heeft. Hier is eerder een artikel [link] over gepubliceerd op christencollectief.

Overheid en ouders ieder hun eigen terrein waarop ze gezag hebben.

De overheid heeft veel gezag, maar mag niet de plek innemen van ouders jegens minderjarigen, laat staan opzetten tegen elkaar. Net zo min als ouders kinderen het verkeerde sentiment jegens overheden mogen bijbrengen.

We mogen een ander in geen geval dwingen tot iets waar diegene diepgewortelde gewetensbezwaren bij heeft.

Ook al heb je zelf geen moeite met een 3G- of 2G-samenleving, dan nog kun je niet aan anderen dwingend opleggen en helemaal niet dat ze het moeten toepassen op anderen. Het is dan ook diep triest dat ondernemers, sportclubs, verenigingen en koren als het ware gedwongen worden tussen broodwinning en hun principes. Het is ethisch niet verantwoord dat een restauranthouder moet kiezen tussen sommige mensen weigeren of sluiting. Kortom, zie jij het zelf zitten om iedere keer je te laten testen of vindt je het zelfs niet erg wanneer in de horeca 2G ingevoerd wordt, besef je dan als christen dat er vele medemensen zijn, waaronder mede-christenen, die hier grote gewetensbezwaren bij hebben. Besef je dat je het gebod van liefde overtreedt wanneer je hier aan voorbij gaat. Overigens geldt dat ook andersom in het rekening houden met elkaar, bijv. naar mensen die bezorgd zijn over hun gezondheid.

Tot slot: Boven alles staat dat wij God in alles zoeken opdat er nog velen tot Christus als de redder geleid worden. Iedere discussie die daar aan voorbij gaat laat geen vrede achter.

Artikel is overgenomen van Christenen Collectief

Afbeelding via Pixabay, Eerste kamer. Den Haag

Vergelijkbare berichten