De wending van het Jodendom naar de heidenen

De bijzondere gevolmachtigde: Over de bijzondere positie van de apostel Paulus. Deel 5.

Maar Paulus en Barnabas zeiden vrijmoedig: Het was nodig dat het Woord van God eerst tot u gesproken zou worden, maar aangezien u het verwerpt en uzelf het eeuwige leven niet waard oordeelt, zie, wij wenden ons tot de heidenen. Zo immers heeft de Heere ons geboden: Ik heb u tot een licht voor de heidenen gesteld, opdat u tot zaligheid zou zijn tot aan het uiterste van de aarde. Toen nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich en prezen het Woord van de Heere, en er geloofden er zovelen als er bestemd waren voor het eeuwige leven. En het Woord van de Heere verbreidde zich door heel het land’(Hand. 13:46-49).

Ze gingen nu steeds duidelijker en uitdrukkelijker naar de heidenen. Natuurlijk begon Paulus meestal eerst in de synagogen of op plaatsen waar Joden bijeenkwamen. Het principe bleef: ‘eerst voor de Jood, en ook voor de Griek’ (Rom. 1:16). Maar wat hier echter gebeurde was dat na de Joden in Israël (Jeruzalem) nu ook de Joden buiten Israël het Evangelie voor zichzelf verwierpen. Dat was een duidelijke verwijzing naar Israëls verharding. Hierdoor kwamen de heidenen tot geloof en niet door het Joodse getuigenis (Rom. 11:12,25). Zo was het niet voor de laatste keer in Handelingen, dat de wending van het Jodendom naar de heidenen werd genoemd (zie Hand. 18:6; 19:9; 28:28). En daarom is het ook niet zonder betekenis dat het boek Handelingen abrupt eindigt met de uitspraak: ‘Laat het u dan bekend zijn dat de zaligheid van God aan de heidenen gezonden is, en die zullen luisteren’ (Hand. 28:28).

Dienovereenkomstig vinden we hierna in de Bijbel dan ook eerst de dertien brieven van de apostel Paulus aan de gemeenten onder de heidenvolken.

Het apostelconcilie

Na hun eerste zendingsreis keerden Paulus en de broeders terug naar Antiochië (Hand. 14:26-28). Er kwamen toen enkele Joden uit Judea, die betoogden dat de gelovige heidenbroeders zich moesten laten besnijden, overeenkomstig de wet van Mozes (Hand. 15:1). Paulus verzette zich daartegen en zij reisden vervolgens naar Jeruzalem om de kwestie voor te leggen aan de apostelen en de oudsten aldaar.

Dit leidde tot het apostelconcilie, waar Paulus het opnam voor de gelovigen uit de heidenen. Het concilie bracht een andere duidelijke wending in het Evangelie voor de heidenen. Vastgelegd werd dat die gelovigen uit de heidenen niet onder de besnijdenis vallen en daarmee niet onder de wet van Mozes. Dit maakt hen niet wetteloos, maar veeleer vallen ze onder de geloofsgehoorzaamheid van het Nieuwe Verbond, onder de wet van Christus en de Heilige Geest (Rom. 1:5; Gal. 6:2; Rom. 8:2).

Toen Paulus en zijn medewerkers terugreisden naar Antiochië en daar de brief met het besluit voorlazen, ‘verblijdden zij zich over de bemoediging’ (Hand. 15:30-31).

In deze gebeurtenissen wordt het nieuwe of uitgebreide heilshandelen van God en de desbetreffende bijzondere opdracht van de apostel Paulus eens te meer duidelijk.

Het Evangelie van Gods genade

‘Maar ik maak mij nergens zorgen over, en ook acht ik mijn leven niet kostbaar voor mijzelf, opdat ik mijn loop met blijdschap mag volbrengen, evenals de bediening die ik van de Heere Jezus ontvangen heb om te getuigen van het Evangelie van Gods genade’ (Hand. 20:24).

Hier wordt voor het eerst op deze expressieve wijze het ‘Evangelie van Gods genade’ genoemd. Het is de genade die volkomen redt zonder werken (Ef. 2:8-9). William MacDonald schrijft hierover: ‘Geen andere aanduiding zou het evangelie dat Paulus predikte beter kunnen beschrijven … Het is de overweldigende boodschap van Gods onverdiende genade tegenover schuldige, goddeloze zondaars die niets anders hebben verdiend dan de eeuwige hel.’

De apostel voelde zich sterk betrokken bij deze zendingsopdracht naar de heidenen en concentreerde zich daarop met inzet van zijn hele leven en met volledige toewijding. Onvermoeibaar was Paulus onderweg om deze boodschap tijdens vier grote zendingsreizen te verspreiden. De hele wereld van die tijd moest het Evangelie horen (Rom. 16:26; Kol. 1:6, 23).

Paulus zegt eens: ‘Wees navolgers van mij, zoals ik navolger van Christus ben’ (1 Kor. 11:1). – Wij moeten onvermoeibaar bezig zijn om onze wereld te bereiken met de blijde en verlossende boodschap van Jezus: jong en oud, rijk en arm, mannen en vrouwen, geletterd en ongeletterd, alle huidskleuren en alle klassen. De volgende vermaning van Paulus aan zichzelf legt ook een grote verantwoordelijkheid op ons, als we zijn volgelingen willen zijn: ‘Als ik het Evangelie verkondig, is er voor mij namelijk geen reden tot roem. De noodzaak daarvan is mij immers opgelegd. En wee mij, als ik het Evangelie niet verkondig!’ (1 Kor. 9:16).

Moeten we ons daarvan niet nog meer bewust zijn en ons er krachtiger voor inzetten? Tenslotte hebben we alleen in dit leven de kans om dit te doen. ‘Wie is Deze Die ook zonden vergeeft?’

Tot zover deel 5 van “De bijzondere gevolmachtigde: Over de bijzondere positie van de apostel Paulus.” Met toestemming overgenomen uit “Middernachtsroep” 2022-02. Geschreven door Norbert Lieth

Vergelijkbare berichten