Meditaties over de christelijke toekomstverwachting
> 6-delige serie <
‘Zie, Ik maak alle dingen nieuw’ – Openbaring 21:5
Deel 3b. Uitzicht op het Nieuwe Jeruzalem
Wie overwint
Ondertussen zullen wij ernaar streven om in elk opzicht vast te houden aan Gods Woord. Het zal onze wens zijn, te midden van alle verval en afval van het geloof, te horen bij de overwinnaars, die luisteren naar wat de Geest zegt tot de gemeenten. Wij zullen de kenmerken tentoonspreiden van een trouw overblijfsel, dat de waarheid van de gemeente als de tempel en de stad van God, de bruid en het lichaam van Christus, zal proberen te verwerkelijken.
In Daniël zien wij iemand die te midden van een vijandige omgeving inzicht ontving in Gods gedachten. Wij leven ook als vreemdelingen in een wereld waar de afgodendienst hoogtij viert. Wij zijn omringd door een christelijk Babylon, waar de dienst van God vermengd wordt met die van de afgoden (vgl. Dan. 5:3-4). Toch mogen wij Gods gedachten kennen, zowel ten aanzien van de toekomst van de wereld als die van de christenheid. In de brieven van het Nieuwe Testament en in de Openbaring worden ons de dingen onthuld die spoedig moeten gebeuren.
Deze kennis van Gods Woord, het verstaan van Zijn gedachten, is een belangrijk middel om bestand te zijn tegen de negatieve invloeden van onze omgeving. Daardoor zullen wij ons als ‘verstandigen’ kunnen gedragen; men zal erkennen dat de Geest van God in ons woont en dat verlichting, verstand en wijsheid in ons gevonden worden (vgl. Dan. 5:14; 11:33).
De bewaring en de innerlijke verlichting van het overblijfsel van Gods volk te midden van een afgodische omgeving, is een belangrijk onderwerp in het boek Daniël. De naam van deze profeet betekent: ‘God is Rechter’. God neemt het op voor Zijn volk en verschaft het recht. Hij draagt het door de moeilijkheden heen en schenkt het de hulp van Zijn Geest.
In Daniël 1 zien wij de beslistheid van Daniël en zijn vrienden om zich niet te verontreinigen met het voedsel en de drank van de koning, die was gewijd aan de afgoden. God beloonde hun trouw en zegende hen naar lichaam en ziel. Hun wijsheid en kennis bleek die van alle anderen aan het hof ver te overtreffen.
Daniël 2 tekent de wereldrijken in de vorm van een groot beeld met de gedaante van een mens. Nebukadnezar en zijn rijk worden voorgesteld door het gouden hoofd. Dit indrukwekkende statenbeeld in de vorm van een mens laat de wereldmachten zien in hun betrekking tot God en in hun verantwoordelijkheid ten opzichte van Hem; de mens is immers een verantwoordelijk schepsel. God Zelf had Nebukadnezar alle macht geschonken en Hij kon hem hiervoor ook ter verantwoording roepen (Dan. 2:37-38).

In Daniël 3 zien wij dat Nebukadnezar zélf een gouden beeld maakte om zijn macht te consolideren en zijn onderdanen ook in godsdienstig opzicht aan zich te binden. Hij misbruikte dus de macht die God hem had geschonken en viel ten prooi aan de afgodendienst. Hij keerde de ware God de rug toe en maakte zelf een god, voor wie al zijn onderdanen moesten knielen.
In Daniël 2 werden Daniël en zijn metgezellen bewaard doordat God de profeet inzicht gaf in de loop van de wereldgeschiedenis. In Daniël 3 werden de vrienden van Daniël door Gods macht verlost uit de brandende oven. Hun beslistheid om niet te buigen voor enige afgod werd ernstig op de proef gesteld, maar God hielp hen en gaf uitredding. De Zoon van God was met hen en Hij verbrak hun boeien: ‘In al hun benauwdheid was ook Hij benauwd, de Engel van Zijn aangezicht heeft hen verlost. Door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Híj hen bevrijd’ (Jes. 63:9).
Daniël 4 heeft betrekking op Nebukadnezar zelf, zijn hoogmoed en daaropvolgende waanzin, maar ook zijn uiteindelijke erkenning van de Allerhoogste. De mens die zich van God afkeert, wordt zoals een dier dat niet in een redelijke betrekking tot God staat. In dit hoofdstuk treedt Daniël op als raadgever van de koning en roept hij hem op tot bekering (Dan. 4:27).
In Daniël 5 is het optreden van de profeet strenger en kondigt hij zonder meer het oordeel aan. De vorm van ongerechtigheid die wij in dit hoofdstuk vinden, is ernstiger dan die van Daniël 4. Daar was het menselijke hoogmoed, zelfverheerlijking die met God geen rekening hield. Hier wordt Gods heilige naam gesmaad, doordat het gouden en zilveren gerei uit de tempel wordt misbruikt om de afgoden te vereren (Dan. 5:2-4).
Daniël 6 tekent het absolute dieptepunt van deze ontwikkeling, want hier wordt alle godsdienst afgeschaft en vervangen door de verering van een mens. Het bevel werd uitgevaardigd dat men niemand meer mocht aanroepen behalve de koning (Dan. 6:8). Daniël volhardde echter in de dienst van de ware en levende God; men vond hem biddend en smekend tot zijn God.
Wat een contrast was er tussen deze man, die zich bewust was van zijn volkomen afhankelijkheid van God, met al de ongerechtigheid die hem omringde, namelijk in:
- het kwaad van de mens die een afgodsbeeld voor zichzelf oprichtte (Dan. 3);
- de mens die zichzelf verheerlijkte (Dan. 4);
- de boosheid van de mens die de dienst van de ware God vermengde met die van de afgoden en Hem hierdoor verachtte (Dan. 5);
- de mens die zichzelf ten slotte openlijk in de plaats van God stelde (Dan. 6).
Maar de trouwe bidder werd uit de leeuwenkuil verlost, want God eert degenen die Hem eren (1 Sam. 2:30). Laten wij dit voorbeeld van Daniël en zijn vrienden ter harte nemen, zodat wij ons bewust zijn van onze afhankelijkheid van God en onze ‘vensters’ naar boven toe open blijven; en dat in een wereld die nog steeds het stempel draagt van de ongerechtigheid en afgoderij die het boek Daniël zo treffend schetst, die spoedig haar dieptepunt zal bereiken in het grote Babylon en het machtsgebied van het beest uit Openbaring 13 en 17.
H. Bouter
Met dank aan en met toestemming overgenomen van: dhr. H. Bouter. Zie ook: www.oudesporen.nl/artikelen