Meditaties over de christelijke toekomstverwachting

> 6-delige serie <

‘Zie, Ik maak alle dingen nieuw’ Openbaring 21:5

Deel 2a. Het nieuwe lied klinkt in de hemel en op de aarde

‘Hij gaf mij een nieuw lied in de mond’ (Ps. 40:4)

Het lied van het Lam

Psalm 40 is een van de mooiste Messiaanse psalmen, omdat hij ons een beschrijving geeft van heel de weg van Christus en van de unieke waarde van Zijn offerdood. Wij vinden hier een terugblik op Zijn menswording (vs. 7-9), het getuigenis dat Hij heeft afgelegd te midden van het volk Israël (vs. 10-11), Zijn kruislijden vanwege onze zonden die Hij tot de Zijne maakte en ‘Mijn ongerechtigheden’ noemde (vs. 12-18), en het eindresultaat: Zijn opwekking uit de doden (vs. 1-6).

De dichter begint in deze psalm met dit laatste thema: Christus’ verlossing uit de banden van de dood en de jubelzang van de bevrijding die hieruit voortvloeit. Vervolgens vinden wij een overzicht van de weg die tot dit heerlijke resultaat heeft geleid. Christus is de Eersteling uit de doden. Hij heft met de Zijnen het lied van de verlossing aan. God gaf Hem en ook ons een nieuw lied in de mond: het nieuwe lied dat tot in eeuwigheid zal weerklinken. Wij staan met Hem op een nieuwe bodem, de vaste grond van de opstanding. Velen zullen het zien en vrezen, en op de HEERE vertrouwen (Ps. 40:4).

Hoewel wij nu met Hem staan ‘op een rots’ (Ps. 40:3), d.i. de grondslag van de opstanding, zullen wij nooit vergeten dat Zijn diepe vernedering tot in de dood van het kruis noodzakelijkerwijs hieraan voorafging. Hoewel wij Hem kennen als de Levende, komt Hij telkens weer in onze herinnering als Degene die ons liefhad tot het einde toe.

Hij heeft Zichzelf vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de kruisdood. Tot in eeuwigheid zullen wij Hem zien en loven als het Lam dat geslacht is en dat ons heeft gekocht met de prijs van Zijn bloed (Openb. 1:5-6). Dit is het onderwerp van het lied van de hemel, het nieuwe lied (Openb. 5:9). Dit lied is typerend voor de nieuwe bedeling die is ingeluid door Christus’ opstanding uit de doden.

Het nieuwe lied is gebaseerd op het offer van Christus. De nieuwe dingen die nu hun intrede hebben gedaan, zijn gegrond op het volmaakte offer van Christus. Hij heeft de wet vervuld en Zijn werk vormt de vervulling van de offers die onder het oude verbond werden gebracht. De vier hoofdtypen van de offers worden hier genoemd: slachtoffers (of: vredeoffers) en graanoffers, brandoffers en zondoffers (Ps. 40:7). In Hebreeën 10:5-9 wordt hiernaar verwezen.

De eerste twee offeranden waren zogenoemde ‘maaltijdoffers’, de laatste twee ‘zoenoffers’. Bij de maaltijdoffers stond de Israëliet een deel van zijn voedsel af voor de HEERE en voor de priesters. Het vredeoffer had daadwerkelijk het karakter van een gemeenschappelijke maaltijd, doordat zowel de HEERE alsook de priester en de offeraar eraan deelnamen. Dit offer is een beeld van het offer van Christus als de grondslag van de vredige gemeenschap tussen God en Zijn verloste volk, en ook van onze onderlinge gemeenschap als kinderen van God. Onze gemeenschap is met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus (1 Joh. 1:3).

Het graanoffer was een ónbloedig offer en daarom is dit een beeld van het volmaakte, aan God toegewijde leven van Christus als Mens hier op aarde. Dit leven eindigde in Zijn offerdood; daarin vond Zijn toewijding aan Zijn God en Vader het hoogtepunt. Volgens de offerwetten van het Oude Testament werd een brandoffer nooit gebracht zónder een bijbehorend graanoffer. Evenzo is de waarde van Christus’ offerdood gegrond op Zijn reine mensheid. Het was déze unieke Mens, die Zijn leven uitstortte in de dood; dat verleende aan Zijn sterven een bijzondere glans.

De beide zoenoffers, brandoffers en zondoffers, waren offeranden ter verzoening, resp. van de persoon en van de zonden van de offeraar. Het brandoffer-aspect van het werk van Christus staat in Psalm 40 op de voorgrond. Het brandoffer werd in zijn geheel aan God geofferd op het altaar, en de liefelijke reuk ervan steeg op voor Gods aangezicht. Dit offer is een beeld van Christus als Degene die Zichzelf op het kruis geheel en al aan God heeft geofferd tot een welriekende reuk (Ef. 5:2; Hebr. 9:14).

Hij kwam met het uitgesproken doel om de wil van God te doen. Hij wilde God verheerlijken op de plaats waar de mens door zijn zonde God had onteerd. Daartoe offerde Hij Zichzelf vrijwillig en volkomen: ‘Ik heb lust om Uw wil te doen, Mijn God’ (Ps. 40:9; Hebr. 10:7). Deze zijde van het werk van Christus, dus het brandoffer-aspect, vinden wij ook in het evangelie naar Johannes.

Het gebod van de Vader hield in dat Hij Zijn leven moest afleggen, maar Hij had ook macht om dat te doen en het daarna weer te nemen (Joh. 10:17-18). Zo heeft Christus Gods wil volbracht, de Vader verheerlijkt op de aarde en het werk voleindigd dat Hij Hem te doen had gegeven (Joh. 13:31; 17:4; 19:30).

Het zondoffer-aspect van het werk van Christus wordt in Psalm 40 wel genoemd (vs. 7, 13), maar dit is toch meer het onderwerp van Psalm 22. Daar zien wij het lijden van de godverlatenheid, dat over Christus kwam in de drie uren van duisternis. Toen werd Hij de Zondendrager en moest God Zijn heilig aangezicht voor Hem verbergen (Ps. 22:2,4). God legde Hem toen in het stof van de dood (Ps. 22:16).

Christus werd voor ons tot zonde gemaakt, en Hij smaakte de dood van de zondaar. Gods heilige toorn ten opzichte van de zonde werd in de offerwetten symbolisch aangeduid door het voorschrift dat de zondoffers waarvan het bloed in het heiligdom werd gebracht, geheel en al verbrand moesten worden buiten het kamp. Zo heeft Christus geleden in de absolute eenzaamheid, in het vuur van het gericht.

Psalm 22 noemt echter niet alleen het lijden van de kant van God, maar ook heel uitvoerig het lijden dat Christus onderging van de kant van de mensen, die Hem als honden en als een bende boosdoeners omsingelden. In vers 22 vindt de grote wending plaats, wanneer Hij in de opstanding het antwoord van God ontvangt op al Zijn lijden.

Het tweede hoofddeel van de psalm beschrijft daarna de heerlijke resultaten die voortvloeien uit het verlossingswerk (Ps. 22:23-32).
Wij zien de rijke zegen voor:
(a) de gemeente,
(b) voor het volk Israël en
(c) voor de volken in het Vrederijk.

Tot zover het eerste deel van ‘Het nieuwe lied klinkt in de hemel en op de aarde’

H. Bouter

Met dank aan en met toestemming overgenomen van: dhr. H. Bouter. Zie ook: www.oudesporen.nl/artikelen

Vergelijkbare berichten