De grootte van de opdracht van Paulus
De bijzondere gevolmachtigde: Over de bijzondere positie van de apostel Paulus. Deel 4.
In Handelingen 11 wordt ons onder ogen gebracht, hoe het heilshistorische tij begon te keren:
‘Zij nu die, door de verdrukking die in verband met Stefanus plaatsgevonden had, overal verspreid waren, gingen het land door tot Fenicië, Cyprus en Antiochië toe, terwijl zij tot niemand het Woord spraken dan alleen tot de Joden. Er waren onder hen echter enkele mannen van Cyprus en uit Cyrene die, toen ze in Antiochië gekomen waren, het woord richtten tot de Griekssprekenden en de Heere Jezus verkondigden […] En Barnabas vertrok naar Tarsus om Saulus te zoeken; en toen hij hem gevonden had, bracht hij hem naar Antiochië. En het gebeurde dat zij een heel jaar met de gemeente samenkwamen en een grote menigte onderwezen en dat de discipelen voor het eerst in Antiochië christenen genoemd werden’ (Hand. 11:19-20,25-26).
Wij herkennen hier een prachtige leidraad van de Heilige Geest met betrekking tot Gods raadsbesluit. Zo was op Pinksteren in Jeruzalem de gemeente ontstaan die Jezus had aangekondigd in Mattheüs 16:18. Die omvatte tot Handelingen 10 alleen het Jodendom, en vond plaats op Joodse bodem, binnen het Joodse kader en op een Joods feest. Pas in Antiochië is het christendom ontstaan zoals wij het vandaag de dag hebben: een gemeente uit Joden en heidenen die het ene Lichaam van Christus vormt en de nieuwe mens voorstelt (Ef. 2:14-16). Het was dus bij de bekering van Cornelius, dat officieel de tijd begon waarin de volken werden toegevoegd oftewel ingelijfd bij het gelovige deel van Israël (Ef. 2:14-16; 3:1vv.). En omdat er iets nieuws mee ontstond, vond er een nieuwe Pinkstergebeurtenis plaats als teken ervan (Hand. 10:44-47). Petrus was hiervoor de sleutelfiguur zoals de Heere had voorzegd (Matt. 16:19).
Wij kunnen wel zeggen dat met de bekering van Saulus en de daaropvolgende bekering van Cornelius het nieuwe tijdperk van de gemeente als het Lichaam van Christus is begonnen. Het boek Handelingen heeft daarbij een overgangskarakter. Sindsdien geldt het woord: ‘Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in Christus Jezus’ (Gal. 3:28).
Het keerpunt in Antiochië
De verstrooiden uit Judea evangeliseerden uitdrukkelijk alleen onder de Joden (Hand. 11:19). Je kunt je afvragen of zij niets gehoord hadden van het zendingsbevel van Jezus of dat de apostelen hun in dit opzicht geen enkele oriëntatie hadden gegeven. Was de bekering van de volkeren niet belangrijk voor hen? In ieder geval waren ze nog steeds nogal Joods georiënteerd.
Sommige Joden echter, die niet uit Judea, maar van Cyprus en uit Cyrene gekomen waren, spraken ook tot de Griekssprekenden (heidenen) in Antiochië (v. 20). Zo begon Antiochië in het licht van de heilsgeschiedenis te komen. Barnabas ging naar Tarsus, om Saulus van daar op te halen (Vv. 25-26). Hij bracht hem niet naar Jeruzalem, maar naar Antiochië. Dit was zo nieuw dat God deze stad, ver weg van Jeruzalem, als het nieuwe zendingscentrum wilde bestemmen. Daar vond nu het onderwijs in het geloof plaats, daar werden de gelovigen voor het eerst christenen genoemd. Deze stad werd het zendingscentrum. En precies op dit keerpunt, toen Antiochië het zendingscentrum werd en het christendom zoals wij dat vandaag kennen, doorbrak, precies op dit kruispunt begon de bediening van Paulus als bijzondere gevolmachtigde voor de volken. God bracht een verborgen plan aan het licht en begon met de openbaring van een geheimenis. Petrus was de sleutelpersoon en Paulus werd de beheerder van deze nieuwe heilsorde.
Vandaag kunnen wij zeggen: heilshistorisch zal er niets nieuws meer zijn, de Bijbel is afgesloten. In het persoonlijk leven kunnen er veranderingen plaatsvinden. Staan wij ze toe? Staan wij er open voor? Zijn wij bereid ons op nieuwe wegen te laten leiden als God dat goed en belangrijk vindt?
Misschien bevinden wij ons sinds het aanbreken van de coronacrisis in een fase waarin God aan het sturen is, en wel de hele wereld. Het zou een nieuw tijdperk kunnen inleiden. Zou het mogelijk zijn dat de Heere iets bijzonders van ons verlangt en nieuwe mogelijkheden voor ons wil openen? Dat Hij ons als christenen voor een uitdaging plaatst? Blijven wij dan ‘in Judea’ steken en durven wij nauwelijks naar buiten te komen, en zo ja, dan alleen noodgedwongen, of laten wij ons roepen naar nieuw terrein?
Het begin van de eerste zendingsreis
‘En er waren in Antiochië, in de gemeente aldaar, enkele profeten en leraars, namelijk Barnabas, Simeon, die Niger genoemd werd, Lucius van Cyrene, Manahen, die met Herodes de viervorst opgegroeid was, en Saulus. En terwijl zij de Heere dienden en vastten, zei de Heilige Geest: Zonder voor Mij zowel Barnabas als Saulus af voor het werk waartoe Ik hen geroepen heb. Toen vastten en baden zij, en nadat zij hun de handen opgelegd hadden, lieten zij hen gaan. Zij dan, uitgezonden door de Heilige Geest, vertrokken naar Seleucië en voeren vandaar naar Cyprus. En toen zij in Salamis gekomen waren, verkondigden zij het Woord van God in de synagogen van de Joden; en zij hadden bovendien Johannes als dienaar’ (Hand. 13:1-5).
Vanaf dit punt wordt alleen nog verteld wat Paulus doet. De Heilige Geest werkt niet meer vanuit het grondgebied Israël (vanuit Jeruzalem), maar vanuit Antiochië. De apostelen van de Joden verdwijnen naar de achtergrond en Paulus komt des te duidelijker naar voren. Het gaat nu om dit nieuwe, namelijk om het Lichaam van Christus, bestaande uit alle naties. Dit zal de grote boodschap en taak van de apostel Paulus voor de toekomst zijn. Daarom vindt in dit verband ook de verandering van de naam Saulus in Paulus plaats en heet hij voortaan alleen nog Paulus: ‘Maar Saulus (die ook Paulus genoemd wordt), …’ (Hand. 13:9). – Met deze Griekse naam paste hij beter in de heidense wereld (vgl. Hand. 22:25-29).
Op zijn reizen door de volkerenwereld ondervond Paulus ook een voortschrijdende openbaring, waarvan de hoogste te vinden zijn in de zogenaamde gevangenisbrieven (Efeziërs, Filippenzen, Kolossenzen). Daarom noemen sommigen ze ook wel ‘de brieven van de overvloed’.
Wij zien hoe belangrijk de rol was van het dienen, vasten en bidden. In de kerkgeschiedenis wordt dit ook steeds weer bevestigd. Dienen, vasten en bidden is een teken van toewijding. De Heilige Geest heeft dat steeds aangegrepen om zendingswerk tot stand te brengen. Vandaag is het niet anders. Waar de gemeente zich biddend richt op Gods wil en Gods Woord als fundament heeft, daar is de Heilige Geest aan het werk en leidt naar de verten: ‘Bid meteen ook voor ons dat God voor ons de deur van het Woord opent, om van het geheimenis van Christus te spreken, om welke oorzaak ik ook gebonden ben …’ (Kol. 4:3).
Tot zover de eerste helft van deel 4 van “De bijzondere gevolmachtigde: Over de bijzondere positie van de apostel Paulus.” Met toestemming overgenomen uit “Middernachtsroep” Geschreven door Norbert Lieth.