5 Bijbelstudies over 2 Koningen 5
‘Ga heen en was u zevenmaal in de Jordaan; dan zal uw vlees weer gezond worden en zult u rein zijn’ (2 Koningen 5:10).
‘Wie gebaad heeft, is geheel rein’ (Johannes 13:10).
‘U bent nu rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb’ (Johannes 15:3).
1. Naäman en zijn melaatsheid
In deze serie bezien wij de genezing van Naäman vanuit nieuwtestamentisch perspectief. Zijn reiniging is namelijk een illustratie van de redding en reiniging van de zondaar. Nadat wij eerst kort kennis hebben gemaakt met de hoofdpersonen uit 2 Koningen 5, gaan wij in op de vraag waarom melaatsheid een beeld is van de zonde.
De hoofdpersonen
Dit bekende hoofdstuk uit de Bijbel is eigenlijk een meesterstuk van vertelkunst. Scherper en duidelijker dan in de boeiendste roman wordt hier het leven van een aantal personen getekend. Dat is ook niet verwonderlijk, want het is het Woord van God dat levend en krachtig is.
Laten wij de hoofdpersonen eerst voorstellen:
- (1) Naäman, de overste van het Syrische leger: een gezien en geliefd man, zowel bij zijn heer als bij zijn dienaren (vers 1,13). Toch had hij een onoplosbaar probleem: hij had een dodelijke ziekte en was melaats.
- (2) Een jong meisje uit het land van Israël. Zij leefde als balling in een vreemd land, maar bleef trouw aan de God van Israël. Zij had een groot geloof en had haar vijanden lief (vers 3). Zij blijft naamloos in deze geschiedenis, maar zij blinkt uit door haar geestelijke kwaliteiten.
- (3) De koning van Israël. Zijn naam blijft eveneens onvermeld, maar het zal Joram zijn geweest, de zoon van de goddeloze Achab. Hij werd juist gekenmerkt door ongeloof, wanhoop en achterdocht (vers 7).
- (4) De profeet Elisa, de woordvoerder van de levende God. Hij is de centrale figuur in dit hoofdstuk en hij valt op door zijn eenvoud en beslistheid, zowel tegenover de groten van de aarde als tegenover zijn eigen knecht Gehazi.
- (5) Gehazi, de dienaar van de profeet. Hij staat hier in scherp contrast tot zijn meester door zijn hebzucht, onbegrip en wereldsgezindheid. De diepste motieven van zijn hart worden blootgelegd, zoals later een Judas zou worden ontmaskerd door de Heer Zelf. Het hoofdstuk eindigt zoals het begint: met een melaatse! De melaatsheid van Naäman zou Gehazi en zijn nakomelingen voor altijd aankleven (vers 27).
Naäman de legeroverste
Zoals gezegd was Naäman een gezien en geliefd man. Zijn naam betekent ook ‘liefelijkheid’ of ‘vriendelijkheid’. De achting die men voor hem had, kan te maken hebben gehad met zijn hoogstaande karakter. Immers, zowel zijn heer als zijn dienaren schijnen oprecht begaan te zijn geweest met zijn lot (vs. 4-5,13). In vers 1 wordt de gunst waarin hij stond echter in verband gebracht met zijn militaire prestaties: ‘(…) want door hem had de HEERE de Syriërs verlossing gegeven’. Dit laatste is een veelzeggende uitdrukking. Het wil eigenlijk zeggen: de HEERE regeert! Hij bestuurt niet alleen Zijn eigen volk Israël, maar ook de omringende volken.
En dat is nog steeds zo, hoewel Gods regering voor ons vaak ondoorgrondelijk is. Dat is de eerste les die wij hier leren. God is geen plaatselijke god, een god van de bergen of een god van de vlakten, of van één van de elementen. Zo dachten de heidenen; zo dachten ook de Syriërs of Arameeërs (1 Kon. 20:23 e.v.). Maar dat was een grote vergissing. God is de levende God, de Heer van hemel en aarde. Hij houdt de hele wereld in Zijn hand.
In de tweede plaats gebruikt Hij de volken echter ook, als dat nodig is, om Zijn eigen volk te tuchtigen. Aram was zo’n tuchtroede in de tijd van de goddeloze Achab en zijn opvolgers. En Assyrië, de wereldmacht die toen in opkomst was, zou het in nog sterkere mate zijn (Jes. 10:5). Syrië bedreigde Israël vanuit het noorden, eigenlijk al sinds de dagen van Salomo (1 Kon. 11:25). Er was niet altijd oorlog tussen beide staatjes, soms sloten zij ook vredesverdragen (vgl. het verbond tussen Achab en Benhadad in 1 Kon. 20:34). De verhouding leek dan echter meer op een gewapende vrede. Zo was het ook hier, want de koning van Israël zocht achter de brief van de koning van Syrië een voorwendsel voor een nieuwe oorlog (vs. 7).
God gebruikte deze noordelijke vijand dus als Zijn tuchtroede. Hun naam betekende: ‘hoog’, ‘verheven’. Wij zien hierin een beeld van de wereld als de trotse tegenstander van Gods volk: een vijand die overtuigd is van zijn eigen voortreffelijkheid en ook zelfvoldaan spreekt over zijn eigen middelen en mogelijkheden (vgl. Naämans houding in vers 12). Als het volk van God in een slechte toestand is, moet het in de confrontatie met de wereld het onderspit delven. Dat is ook nu nog zo. Zijn wij ons daarvan bewust?
Wij gaan ervan uit dat de door Naäman bevochten overwinning inderdaad op Israël behaald is, hoewel dat niet met zoveel woorden gezegd wordt. Er is een interessante Joodse traditie die zegt dat Naäman de boogschutter was die koning Achab dodelijk verwondde in de strijd om Ramoth in Gilead (1 Kon. 22:34). Anderen denken aan een overwinning op Assyrië.
Het boek 2 Koningen maakt echter duidelijk dat Elisa een belangrijke rol speelde in de oorlogen tussen Syrië en Israël. De profeet trad zelfs op in Damascus en was betrokken bij de aanstelling van Hazaël als koning (2 Kon. 8:7 e.v.). Dit paste allemaal in het plan van God om Zijn volk, dat van Hem was afgeweken, te tuchtigen en langs die weg tot inkeer te brengen.
Naäman, de Syrische legeroverste, was dus een groot man. Iedereen was hem gunstig gezind. Hij was zelfs een instrument in de hand van de HEERE geweest. Het ging hem voor de wind, zouden wij zeggen. Toch was dat maar schijn. Het was slechts de buitenkant van zijn leven.
Zijn melaatsheid
Naäman had een verborgen probleem. Het prachtige portret van vers 1 werd ontsierd door een ‘maar’. Het staat er zo treffend: ‘Maar deze man was melaats’. Hij had een ongeneeslijke ziekte, en niemand kon hem helpen. Het is mogelijk dat de ziekte nog in haar eerste stadium was, want vers 11 spreekt over de aangetaste plek op zijn lichaam. Maar de kwaal zou voortwoekeren en steeds meer delen van zijn lichaam aantasten. Dat was een vreselijk vooruitzicht. Wat stond hem allemaal te wachten? Hoe moest hij voortleven met dit probleem?
Wat verstaat de Bijbel onder melaatsheid? Het schijnt een veelomvattende term te zijn geweest, die ook van toepassing was op kleding en huizen (Lev. 13-14). Volgens sommigen omvatte het alle soorten uitslag en huidziekten (o.a. psoriasis). Maar de wet op de melaatsheid maakt zelf al een onderscheid tussen ‘de plaag van de melaatsheid’ en ‘gewone uitslag’ (Lev. 13:39). Als het om personen gaat, zullen wij speciaal aan lepra moeten denken, zeker in het geval van Naäman en Gehazi (2 Kon. 5), en in dat van Mirjam (Num. 12). Andere voorbeelden daarvan zien wij in het leven van Mozes (Ex. 4:6), en van koning Azaria of Uzzia (2 Kon. 15:5; 2 Kron. 26:16 e.v.).
Wij weten dat ziekte en dood, smart en rouw allemaal gevolgen zijn van de zonde (vergelijk Gen. 3:16 e.v.). Door de zonde is de dood in de wereld gekomen (Rom. 5:12). Het verband tussen zonde en ziekte is overigens een heel complexe zaak. Van de melaatsheid geldt echter dat deze kwaal een bijzonder treffend beeld geeft van de zonde en haar dodelijke, verderfelijke gevolgen. Hiervoor zijn de volgende argumenten te noemen:
- (1) De melaatsheid was een besmettelijke ziekte, die bleef voortwoekeren en het hele lichaam aantastte. Zo weten wij dat er in ons zondige vlees géén goed woont (Rom. 7:18).
- (2) De melaatse gold als levend dood. Aäron noemde Mirjam een ‘doodgeborene’ (Num. 12:12). Als zondaars zijn wij dood in onze overtredingen en zonden, en vreemd aan het leven van God (Ef. 2:1; 4:18). Alleen God kan ons levend maken (vgl. 2 Kon. 5:7).
- (3) De melaatse werd beschouwd als onrein. Hij moest zijn kleren scheuren als een teken van rouw en uitroepen: ‘Onrein, onrein!’ (Lev. 13:45). Zo kleeft de onreinheid en de schande van de zonde ons van nature aan.
- (4) De melaatse verbleef vanwege zijn onreinheid buiten het kamp, waar een heilig God woonde te midden van Zijn volk (Lev. 13:46; Num. 5:2; 12:14; 2 Kon. 7:3; 2 Kron. 26:21). Wij leefden vroeger zonder God in de wereld en waren van Hem gescheiden.
- (5) De melaatse werd niet genezen verklaard door een arts, maar rein verklaard door een priester. De ceremoniële reiniging op grond van de voorgeschreven offers en door middel van water, offerbloed en olie, wees heen naar het werk van Christus. Alleen Zijn verzoeningswerk is in staat de zondesmet weg te nemen. Als gereinigde mensen mogen wij bovendien een nieuw leven leiden in de kracht van Christus’ opstanding en door de zalving met de Heilige Geest.
Als wij kijken naar de melaatse Naäman, zien wij in feite dus een beeld van onszelf. Wij kunnen allerlei talenten hebben. Het kan ons voor de wind gaan. De mensen kunnen ons waarderen. Toch is er in het leven van ieder mens een ‘maar’, namelijk het probleem van de zonde. De ‘zondeziekte’ tast ons aan en richt ons te gronde. Dat zondeprobleem, dat ons leven verwoest, kunnen wijzelf niet oplossen. Maar wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God.
Gespreksvragen:
- (1) In wie van de vijf hoofdpersonen uit dit verhaal herkent u iets van uzelf?
- (2) Bent u misschien zelf zo’n trotse ‘wereldling’ als Naäman?
- (3) Erkent u dat u door de zonde volkomen verdorven bent en dat u het zondeprobleem zelf niet kunt oplossen?
Met dank aan en toestemming van dhr. H. Bouter geplaatst. Mocht u toch de voorkeur geven aan een fysiek boekje om deze als naslagwerk in huis te hebben, dan kunt u deze bestellen bij o.a. uitgeverijdaniel.nl. Het ISBN nummer is 9789070926380. Ook kunt u deze gratis als pdf downloaden op oudesporen.nl.
