(serie van 5)
Eerste deel (vervolg):(de schriftuurlijke argumenten voor de eindeloosheid van de hellestraf voor alle verlorenen):
(b) De eindeloosheid van de hellestraf
Mat. 25:10-12 geeft duidelijk aan – zij het dan in de beeldspraak van gelijkenis – dat de verlorenheid van de ongelovigen onveranderlijk is, zelfs als zij in hun verlorenheid alsnog wroeging zouden krijgen (vgl. 7:22 v; Luk.13:25-28). Evenzo maakt Luk.16:26 duidelijk dat er (hoewel het hier nog niet de eeuwige, maar de tussentoestand betreft) een ‘grote kloof’ is tussen de gezaligden en de verlorenen, “zodat zij die van hier (de plaats der gelukzaligen) naar u (de plaats van de goddelozen) willen overgaan, niet kunnen, en zij vandaar niet naar ons kunnen overkomen”.
Mark. 9:44 omschrijft de hel als het ‘onuitblusbare vuur’ (vgl. Jer.17:4), en in vs.48 wordt daaraan met betrekking tot de ongelovigen toegevoegd: “…waar hun worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust’” (vgl. Jes. 66:24). Wat dit niet sterven van hun worm ook moge betekenen (men denkt hier bijv. aan de nimmer eindigende wroeging van de verlorenen), en hoezeer het ‘vuur’ ook een bepaalde vorm van beeldspraak moge zijn, dat verandert niets aan het feit dat deze uitdrukkingen aangeven dat er aan de hellestraf van de ongelovigen nimmer een eind komt.
Misschien minder sprekend, maar toch de vermelding waard, is de uitspraak in Joh. 3:36: “…wie de Zoon ongehoorzaam is, zal (het) leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem”. Heb. 9:27 leert dat “het de mensen beschikt is éénmaal te sterven en daarna het oordeel”, waarmee gezegd lijkt te zijn dat op het moment van de dood iemands bestemming voor altijd vastligt, zodat er daarna geen nieuwe kans op bekering meer gegeven is.
(c) Sommige mensen in ieder geval voor altijd verloren
Het Nieuwe Testament legt er duidelijk getuigenis van af dat op z’n minst bepáálde mensen noodzakelijk voor altijd verloren zijn, zodat op z’n minst een absoluut universalisme hiermee uitgesloten is.
Mat. 12:32 zegt dat ‘het spreken/zondigen tegen de Heilige Geest’ (wat dat dan ook moge zijn) een mens niet zal “worden vergeven, niet in deze eeuw en niet in de toekomstige”. Dat er inderdaad mensen zijn die deze zonde begaan hebben, blijkt uit het verband: een bepaalde groep farizeeën had zich eraan schuldig gemaakt (vgl. Mark. 3:30).
Men kan hier nog tegenwerpen dat deze zonde weliswaar niet in deze of de volgende ‘eeuw’ wordt vergeven, maar mogelijk wel in een ‘eeuw’ daarná. Maar de al genoemde paralleltekst in Mark. 3:29 sluit deze verklaring uit: “wie zal lasteren tegen de Heilige Geest, heeft geen vergeving in eeuwigheid, maar is schuldig aan een eeuwige zonde”.
(Zie voor de betekenis van ‘eeuwig(heid’ het tweede deel).
Heb. 6:4-6 zegt dat het ‘onmogelijk’ is bepaalde mensen die van het christelijk geloof “afgevallen zijn, nog eens te te vernieuwen tot bekering” en Heb.10:26 v. zegt van zulke mensen dat er voor hen “geen slachtoffer voor (de) zonden meer overblijft, maar een vreselijke verwachting van oordeel en een felheid van vuur dat de tegenstanders zal verslinden”.
Op zichzelf zijn deze Schriftplaatsen moeilijk genoeg als het gaat om de vraag wat voor mensen hier nu precies bedoeld zijn. Maar wie het ook zijn, er blijken in ieder geval mensen te zijn die zich niet meer zullen kunnen bekeren, voor wie geen zoenoffer meer beschikbaar is en die niets anders te wachten hebben dan de hel.
Het getuigenis van de Heer
Er mag nog wel bijzonder worden opgemerkt dat het in de meeste bovengenoemde Schriftplaatsen ging om uitspraken van de Heer Jezus Zelf. Niemand in de Schrift heeft de liefde van God zó tot uitdrukking gebracht als Hij; niemand kende een dieper meegevoel met de verlorenen dan Hij. Toch spreekt niemand vaker dan juist Hij over de eeuwige hellestraf.
Zo goed als niemand heerlijker dan Hij het eeuwige leven en de hemelse gelukzaligheid geschilderd heeft, zogoed heeft ook niemand zo ernstig gewezen op de eeuwige rampzaligheid van de verlorenen.
Juist de openbaring van de hoogste liefde gaat noodzakelijk gepaard met de openbaring van de zwaarste straf.
Juist Hij Die het Licht van de wereld is, openbaarde het bestaan van de buitenste duisternis. En zogoed als het eeuwige leven eeuwig is, zogoed is de eeuwige straf eeuwig; de parallel in Mat. 25:46 laat daarover geen twijfel bestaan.
Ter afsluiting van dit eerste deel
Ter afsluiting van dit eerste deel (artikel) wijzen we op 1 Pet.3:19 v., dat vaak is aangehaald als argument dat er ook ná de dood nog een kans op bekering is. Daar lezen we dat Christus “heengegaan is en gepredikt heeft tot de geesten in gevangenschap”, enz. Heel vaak heeft men dat zo uitgelegd dat Christus na zijn sterven c.q. na zijn opstanding zou zijn afgedaald in de hel om daar tot de ongelovigen te prediken.
Als argument voor de alverzoeningsleer is deze uitleg erg zwak, want er staat niet bij wát Christus gepredikt heeft. Zelfs al hield zijn prediking de triomf van Golgotha in, dan nog is daarmee niet gezegd dat allen die in de hel zijn (af zelfs maar één van hen) alsnog in die triomf zouden kunnen delen; een dergelijke aankondiging van Christus’ overwinning zou men zich evengoed bedoeld kunnen denken als een onderstreping van de eeuwige verlorenheid van de ongelovigen.
Wij geloven trouwens helemaal niet dat Christus is afgedaald in de hel. Het doet binnen ons betoog niet veel terzake, maar wij lezen de tekst zo: (ten dage van Noach) ook heengegaan is (vgl. Gen.6:3!) en gepredikt heeft (d.m.v. Noach; vgl. 2 Pet.2:5) tot de (mensen van wie de) geesten (thans) in gevangenschap (zijn), die destijds ongehoorzaam waren toen de lankmoedigheid van God bleef afwachten in (de ) dagen van Noach…’, enz.
In de volgende 2 delen hopen we in te gaan op de betekenis van de Griekse woorden voor ‘eeuwig(heid)’ en ‘verderf/ven’.
Dit artikel is, met toestemming, overgenomen, van de website van J.G. Fijnvandraat sr.: www.jaapfijnvandraat.nl .
“Via zijn website publiceerde de auteur gedurende de laatste jaren van zijn leven regelmatig artikelen en bijbelstudies. In de loop van de tijd schreef hij vele publicaties, artikelen, brochures en boeken. Deze site bevat een deel hiervan en daarnaast ook unieke publicaties die niet eerder op papier zijn uitgegeven. Op 31 maart 2012 is J.G. Fijnvandraat door de Heer Thuisgehaald.”