Niemand zal ontkennen dat we de afgelopen honderd jaar enorme (maatschappelijke) ontwikkelingen hebben doorgemaakt. Meer en ingrijpender dan in alle voorgaande eeuwen samen. En het gaat nog steeds door, op tal van gebieden. We hebben geen idee waar het op uit zal lopen of zal eindigen.

Sommige ontwikkelingen en processen baren ons ernstig zorgen. Niet in de laatste plaats vanwege het vaak onchristelijke en zelfs demonische karakter ervan. We vragen ons af hoe we daar tegenover moeten staan en hoe we moeten handelen. Wat vraagt God van ons? Eén ding is duidelijk: we moeten Hem meer gehoorzaam zijn dan mensen!

Gods gebod of ‘s konings bevel
Daniël en zijn vrienden zouden deze vragen in hun tijd vast herkend hebben. Als Joodse jongens in een heidense omgeving wilden ze vasthouden aan de geboden en inzettingen van hun God. Die achten ze hoger dan het bevel van de koning. Ze wisten dat ze, door deze niet te gehoorzamen, hun belangrijke positie en zelfs hun leven in de waagschaal stelden! En toch wilden ze zich niet verontreinigen aan de gerechten en de drank van de koning, terwijl Aspenaz hen beval die te gebruiken (Daniël 1:5,8). Ook de drie vrienden wilden, ondanks het uitdrukkelijke bevel van de koning, niet buigen voor het beeld dat hij had laten oprichten (Daniël 3:16-18). Van Daniël zelf lezen we dat hij niet afweek van zijn gewoonte om drie keer per dag tot zijn God te bidden, voor de open vensters naar Jeruzalem. Ook niet toen hij wist dat afgunstige rijks-bestuurders en stadhouders een list hadden verzonnen om hem op deze gewoonte te vangen en terecht te laten stellen (Daniël 6:11-14).

Wat zou ik doen?
Hoe zou ik in dergelijke situaties gehandeld hebben? Wij leven in een vrij en democratisch land. Iedereen mag zijn of haar eigen mening hebben en uiten. Hoewel, zomaar een paar voorbeelden: Welke felle reacties zou ik krijgen als ik als Kamerlid, middenin een levenseinde-debat over abortus en euthanasie, met Psalm 31 zou getuigen: ‘Mijn tijden zijn in Uw hand’ (vers 16)? Of Psalm 139:13-16 citeren? Of als ik tijdens een debat over de gelijkheid van mannen en vrouwen in zou brengen dat ‘de vrouw uit een rib van de man is geschapen en hem ter hulp is gegeven’ (naar Genesis 2:18-23). En dat ‘de man het hoofd is van de vrouw, zoals Christus het Hoofd is van de Gemeente’. Ja, dat een vrouw zich zelfs ‘onderdanig aan haar man dient op te stellen’ (naar Efeze 5:22,23; Kolossenzen 3:18; 1 Timotheüs 2:11 en 1 Petrus 3:1).
Ben ik bereid een ‘weigerambtenaar’ genoemd te worden met alle gevolgen van dien? Omdat ik geen huwelijk wil voltrekken tussen twee mensen van hetzelfde geslacht? En openlijk getuig dat homoseksualiteit ‘tegennatuurlijk’ is (Romeinen 1:24-27) en zonde in de ogen van God (1 Korinthe 6:9,10; 1 Timotheüs 1:10).

Weigerbakker
Zou ik het risico durven nemen om, zoals kortgeleden in Amerika, als ‘weigerbakker’ aangeklaagd te worden omdat ik geen taart wil bakken voor een transgendervrouw? Vanuit de overtuiging dat geslachtsneutraliteit ingaat tegen Gods scheppingsorde. Dat God geen foutje maakte bij de conceptie, maar dat Hij man en vrouw schiep (Genesis 1:27; 5:2) opdat die twee tot één vlees zouden zijn (Mattheüs 19:4,5).
En zo zijn er nog veel meer voorbeelden te noemen van situaties en ontwikkelingen die in onze maatschappij al lang en breed geaccepteerd zijn, maar waar christenen op grond van Gods Woord ernstige bezwaren tegen hebben. Durven en willen we die blijvend aan de orde stellen, ongeacht de mogelijke consequenties? Hoe ver zijn we trouwens nog bij (gedwongen) burgerlijke ongehoorzaamheid vandaan, omdat onze overheid wetten maakt die indruisen tegen het Woord van God?

Gehoorzaamheid aan God
De ongehoorzaamheid aan het bevel van de koning is Daniël en zijn vrienden uiteindelijk niet noodlottig geworden. Het viertal zag er na tien dagen knapper en gezonder uit dan de andere jongens. De drie vrienden kwamen levend uit de oven en Daniël levend uit de leeuwenkuil. Hen mankeerde niets. Maar het kan ook anders gaan…
In Handelingen 4 en 5 lezen we over Petrus en Johannes die het volk onderwezen over Jezus’ opstanding uit de doden (Handelingen 4:2). Om die reden én omdat zij een verlamde man hadden genezen moesten ze zich voor de Joodse Raad verantwoorden (Handelingen 3:4-7). Onder dreiging werd hen verboden om nog langer in die Naam te spreken en te onderwijzen. Maar Petrus en Johannes antwoordden daarop: ‘Oordeel zelf of het juist is in Gods ogen, meer naar u te luisteren dan naar God. Want wij kunnen niet nalaten te spreken over wat wij gezien en gehoord hebben’ (Handelingen 4:17-20).
Even later werden de apostelen nogmaals voor de Raad gebracht. De hogepriester herinnerde hen aan het strenge verbod dat hen opgelegd was. Maar ook nu antwoordden Petrus en de apostelen: ‘Men moet aan God meer gehoorzaam zijn dan aan mensen’ (Handelingen 5:27-29). Ondanks de geseling die zij moesten ondergaan gingen ze weg, ‘verblijd’, omdat ze ‘waardig geacht waren, omwille van Zijn Naam smaadheid te lijden’ (Handelingen 5:40,41).

Gehoorzamen of getuigen
De vraag voor ons nu is: “Zijn wij daar ook toe bereid?” Nee, ik bedoel niet een soort slaafse gehoorzaamheid, want in dat geval hebben ‘we slechts gedaan wat we moesten doen’ (Lukas 17:10). Maar in navolging van Jezus’ opdracht (Handelingen 1:8) uit liefde getuigen van ‘die ene Naam waardoor wij moeten zalig worden’ (Handelingen 4:12). In de wetenschap dat ‘Ieder die Mij belijden zal voor de mensen, die zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is’ (Mattheüs 10:32). Dat beetje smaad, hoon en tegenslag wat ons dat oplevert kunnen we wel verdragen toch? Het zijn maar speldenprikken vergeleken bij het lijden van broeders en zusters in landen die hoog op de Open Doors-ranglijst van christenvervolging staan. Laten we met Jozua instemmen: ‘wat mij en mijn huis betreft, wij zullen de HEERE dienen’ (Jozua 24:15b).

Jules Hollebrandse

Bron: Het Zoeklicht online artikelen

Vergelijkbare berichten